Andere bedrijvigheid
In 1711 is er nogal wat bedrijvigheid bij de
smeden. Omstreeks deze tijd zijn er circa
dertig ambachtslieden lid van het smeden-
gilde.
Dit jaar vraagt de ijzersmid Leendert
Mouwe toestemming om een collecte te
houden voor het herstel van zijn woonhuis
als gevolg van het springen van een tonne-
ken kruijt, door eigen onachtzaamheid seer
beschadigd. Hij krijgt hiervoor echter geen
toestemming. Wel krijgt hij vergunning om
in zijn huis aan de oostzijde van de Bees
tenmarkt in het pand de Boone, Water
straat nummer 2, een smidsoven te zetten.
Crijn Leendertse Mus mag in zijn huis aan
het breedje in de 's-Heer Hendrikskinde-
renstraat nummer 18, genaamd de Patiën
tie, een smidsoven zetten in de voorkeuken
tegen de zijmuur van het Stoofstraatje.
De smid Pieter van de Lerse mag in zijn
huis aan de Wijngaardstraat nummer
5, naast het huis van de ambachtsheer
van Wolfaartsdijk, op zijn voorvloer aan
de noordzijde een smidsoven maken, op
voorwaarde dat hij het houten schutsel zal
veranderen in een stenen muur, immers
zo verre de pijpe van den schoorsteen sal
strekken.
Christiaan Lonis, meester koperslager,
heeft het huis de Valck aan de Lange
Vorststraat nummer 73 gekocht. Hij krijgt
toestemming om in zijn achterkeuken een
klein koper slagersoventje te stichten.
De zilversmid Pieter Sandijk mag een for
nuis of zilversmidsoven in zijn voorhuis aan
de oostzijde van de Lange Vorst opstellen.
De meester slootmaker Philippus de Feits
krijgt vergunning om in de voorvloer van
het huis de Roose, Klokstraat nummer
13, een smidsoven te maken om aldaar de
nering van slootmaken te doen, mits de
schoorsteen recht optrekkende tot boven
de nokke van het huis en deselve secuur ma
kende tegen brand.
De lijndraaier Laurens Marcusse, wonend
aan de oostzijde van de Lange Vorst
straat nummer 62 mag de lijnbaan aan
de oostzijde van de stadswal, genaamd de
Lijndraayersdijk, voor de tijd van 25 jaar
exploiteren. Marinus Goedbloed, meester
blokmaker te Rotterdam, krijgt vergunning
om de stiel van blokmaker in de stad uit te
oefenen voor veertien jaren.
Orgel in de Grote kerk
Pieter van Overstraate uit Leiden biedt
zijn dienst aan en verzoekt het stadsbe
stuur om aangesteld te worden als organist
op het nieuw gemaakte orgel in de Grote
Kerk. Vanwege de algemeen gunstige rap
porten over zijn bekwaamheid onderhande
len de burgemeesters Van Ossewaarde en
Van Sunder met Van Overstraate over de
condities en het traktement. Ze zijn na eni
ge woordenwisseling met hem geaccordeerd.
Van Overstraate zal het orgel, soo onder de
godsdienst als andere vastgestelde tijden en
stonden daar buiten, neerstelijk waarnemen
en bedienen tot contentement van haar agt-
baren. Hiervoor zal hij een tractement van
380 guldens per jaar ontvangen. Verder
krijgt hij het opzicht over het klokkenspel
bij afwezigheid van de beiaardier Reiaard
van Sagen op een tractement van twintig
ponden Vlaams per jaar.
Uit de stadsrekeningen blijkt dat het
kerkorgel deze jaren wordt gereviseerd en
verfraaid. Zo zijn er uitgaven voor gele
verde nagels, het maken van drie beelden,
snijwerk voor het orgel, geleverd hout en
verf, geleverd goud voor het vergulden
en schilderen van de beelden op het orgel
en het maken van drie schildjes voor de
beelden op het orgel, het repareren van een
blaasbalg, draaiwerk, geleverd bier voor de
orgelmaker, etc.
25
Noten:
1. Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de notulen van
het stadsbestuur van 1711 (inv. nr. 23), de ingekomen
en uitgegane stukken van 1711 (inv. nr. 317), de stads
rekening van 1711 (inv. nr. 860) en de notulen van de
kerkenraad van de hervormde gemeente van 1711, in
het gemeentearchief van Goes.
2. Zie voor het Hattemisme, in Encyclopedie van Zeeland
dl. 2, Middelburg 1982,16-17.
3. Zie voor het belang van de Goese zoutnering: C. Dek
ker., Een schamele landstede. Geschiedenis van Goes tot
aan de Satisfactie in 1577, Goes 2002, 357 e.v.
4. Zie voor de meekrapnering in Zeeland: Paul Brusse en
Willem van den Broeke, Provincie in de periferie. De
Economische Geschiedenis van Zeeland, 1800-2000,
Utrecht 2005, 52 e.v.