Boekindruk: Edelen in Zeeland
Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom
en status in een laatmiddeleeuwse
samenleving, Arie van Steensel, Verloren,
Hilversum, 2010. ISBN 9789067041854.
Te koop in de boekhandel voor 47,-, 492
pagina's.
Het boek is uitgegeven als onderdeel van
een onderzoek naar de adel in Nederland
en is tevens een proefschrift van de
Rijksuniversiteit Leiden.
We hebben te maken met een boek met een
hoog wetenschappelijk gehalte. De auteur
heeft onderzoek gedaan naar de positie van
de adel in Zeeland in de periode 1400 tot
1550.
Welke invloed hebben de
staatshervormingen en de opkomst van
de steden gehad op de status van de adel?
Om praktische redenen heeft hij deze
vraag uitgewerkt aan de hand van drie
hoofdvragen:
Wie waren de edelen in het
laatmiddeleeuwse Zeeland?
Waarop was hun macht gebaseerd?
Hoe wisten ze hun machtsbasis veilig te
stellen voor het nageslacht?
Met het stellen van deze vragen
verschijnen ook allerlei problemen op
het toneel, bijvoorbeeld: Wat is de adel
(of aristocratie)? Is het de heersende
politieke en economische bovenlaag van
de samenleving? Is dit een voor anderen
aanvaardbare omschrijving? De schrijver
heeft zijn twijfels.
Omstreeks 1440 wordt de adel omschreven
als een sociale groep die er een adellijke
levensstijl op nahoudt. Het boek geeft
hiervan een aantal kenmerken. In Zeeland
betekent adeldom vooral het uitoefenen
van ambachtsheerlijk gezag (publiek
gezag). De adel als groep was niet statisch
maar voortdurend in beweging, wat
betreft de omvang en de samenstelling. De
factoren die hierbij een rol spelen worden
in het boek uitputtend beschreven. De
auteur besteedt terecht veel aandacht
aan het ambacht, de Zeeuwse variant op
de middeleeuwse heerlijkheid. Hij geeft
een verhelderende uiteenzetting over dit
onderwerp, die ik u niet wil onthouden.
Hij omschrijft het heerlijkheidsambacht
als: een stuk overheidsgezag dat men niet
als ambtenaar en niet als ondergeschikte
uitoefent, maar dat men als eigen erfelijk
recht, zij het ook gemeenlijk, in leen heeft.
Het overheidsgezag, dat uit eigen naam
wordt uitgeoefend binnen een district
betrof wetgeving, bestuur en rechtspraak.
Een heer oefent publieke macht uit over
de ingezetenen van zijn heerlijkheid of
ambacht. Heerlijkheid of ambacht werd
in de Middeleeuwen gebruikt om zowel de
rechtsmacht als het rechtsgebied aan te
duiden.
Het bezitten van een heerlijkheid of
ambacht was in de Middeleeuwen nauw
verbonden met de adellijke status, vanwege
het publieke gezag en de inkomsten die er
uit voortvloeiden. Wanneer een heerlijkheid
of ambacht bevoegd was tot het berechten
van criminele zaken waarop lijfstraffen
stonden sprak men van een hoge of vrije
heerlijkheid. In Zeeland werd het ambacht
erfelijk zodat het evenals het grondbezit
bij erfopvolging werd opgedeeld onder de
zonen.
In het tweede kwart van de vijftiende
eeuw was adeldom geen voorwaarde meer
om met een ambacht beleend te worden.
Ambachtsheren waren als grafelijke
leenmannen verplicht aanwezig te zijn bij
dagvaarten om formeel in te stemmen met
toegekende belastingen.
Een edelman was per definitie een
welgesteld persoon, de voorwaarde voor
een adellijke levensstijl. Zijn vermogen was
gebaseerd op inkomsten uit eigen bezit en
bestuurlijke ambten. Het was ongepast om
het land te bewerken of handel te drijven.
De Zeeuwse adel was niet vrijgesteld van
de belangrijkste grafelijke belasting: 'het
schot'. Deze was verbonden aan de grond
en niet aan de persoon. Zij inden voor de
graaf deze belasting binnen hun ambacht.
Een deel van de opbrengst mochten ze
zelf houden. In 1475 was dat gemiddeld
46