naar een speciale commissie. Twee grote
voorstanders van Loene, diaken Koole en
smid Krijn Breeweege namen die taak
vol enthousiasme op zich. Teleurgesteld
kwamen zij van die bezoeken terug. Zij
hadden gevraagd of de landbouwers
bereid waren geld te doneren voor 'de
nieuw beroepen predikant.' Maar op één
na weigerden deze. Enkele boeren joegen
beide mannen van het erf.
Terug in Kats bleek goede raad duur.
Hoe moesten de voorstanders van Loene
nu verder? Eindelijk, aldus het verslag,
kwam er eene propositie voor den dag
hierin bestaande dat men de betaaling van
den nieuwen dominé moest vinden uit de
vacatuur penningen van bate, die na nieuwe
jaar eerstkomende voor het waarnemen der
vacature van den Lande zouden betaald
worden. Iemand uit de gemeente die men
kon vertrouwen zou men aanwijzen om
deze penningen in ontvangst te nemen. Uit
die bedragen zou men Loene een vorstelijk
salaris kunnen geven.
Van der Zoo betoonde zich in het vervolg
van zijn verslag even van de cynische
kant. We citeren: En nu was alle
zwarigheid verdweenen. Nu zoude de
voorzienigheid zelve zorgen. De nieuwe
dominé H. Loene bepaalde den tijd waarop
hij zijne plegtige intrede bij de Catsche
gemeente zou doen en men begeleidde
hem des anderen daags als eenen anderen
Paulus naar het vaartuig waarmede hij
zoude vertrekken met de zielroerendste
betuigingen dat men allervurigst naar
zijne wederkomst verlangde om van
zijne dierbare Leerredenen, die alles te
boven gingen, de heilzaamste stigting en
vertroosting te ontfangen. Na het vertrek
van den dierbaren man bleek het dat zijne
tederste aanklevers met de hoogvliegenste
denkbeelden van zijne bekwaamheden
waren ingenomen. Men gav uit: hij was
uitwendig wel blind maar inwendig vol
licht, vol oogen. Nimmer had men een
predikant hooren prediken die zo ver als hij
in de waarheid geoeffend was. Hij predikte
ver boven de Noordbevelandsche dominé's
uit - en meer dergelijke zotheden:"
Van der Zoo, diep verontwaardigd over
de gang van zaken, kon vooralsnog
niet anders doen dan de kerkenraad in
vergadering bijroepen. De ouderlingen
en diakenen verklaarden geen schuld te
hebben aan de gang van zaken. Ze vonden,
dat de lidmaten die hadden ingetekend
voor bijdragen aan Loene, door misleiding
van een paar mensen onberaden te werk
waren gegaan. Ze wezen erop, dat de kerk
de zoon van de schoolmeester had kunnen
benoemen als voorlezer en als voorzanger
voor een bedrag van drie pond per jaar. De
bovenmeester had zich bereid verklaard om
bij afwezigheid van de predikant leesdienst
te zullen houden en wilde daarvoor geen
vergoeding. Nu wilde een deel van de
gemeente een oefenaar die men beslist
niet kon betalen. Ouderlingen en diakenen
hadden er geen bezwaar tegen dat de
classis zou worden ingeschakeld.
Loene wordt even predikant
Het gevolg van alles was evenwel
dat Loene op 11 september 1799 zijn
'zogenaamde' intrede deed in Kats. Hij
preekte over de tekst: 'Het koninkrijk der
Hemelen is nabij gekomen.' Hij trachtte de
gemeenteleden ervan te overtuigen dat hij
door God gezonden was om de Katsenaren
te stichten en te onderwijzen. Toen hij aan
de toepassing in de preek was toegekomen,
namen alle mannen hun hoeden af totdat
hij 'Amen' had gezegd. Hij gaf bovendien
aan het eind van de dienst de gemeente de
Zegen mee. Dat was hoogst ongebruikelijk
voor een oefenaar. Van der Zoo merkte op,
dat de nodeloze en onberaden stappen van
een paar mensen ervoor gezorgd hadden
dat de gemeente gescheurd was in twee
partijen, voor en tegen Loene. Verdeeldheid
en verbittering waren het gevolg
geweest. Het was allemaal niet nodig. De
vacaturebeurten van de predikanten uit
de omliggende plaatsen konden gewoon
worden waargenomen en als het dan eens
preeklezen was, dan kon men beschikken
over de dorpsonderwijzer. Alles was beter
dan oeffeningen te laten aanhoren van een
man die wegens het ongelukkig gemis van
zijn gezicht buiten staat is, om de noodige
vorderingen in dit werk te maken en de
min of meerdere kundigheden die hij mogt
bezitten naar vereisch te vermeerderen.
34