Bewester Schelde die hem meedeelden,
dat hij Loene ongestoord de kerkdienst
moest laten leiden. Van der Zoo mocht
beslist de kansel niet beklimmen om eenig
godsdienstig werk te laten uerrigten. Van
der Zoo schreef hun verklaring op en liet
die door hen ondertekenen. Een week later,
6 april, zou dominee J.H. Holsappel van
Wissenkerke een vacaturebeurt vervullen.
Hij ging, begeleid door de schout en
twee schepenen naar de kerk toe, maar
mocht niet verder dan de tuin voor de
kansel komen. Daar stonden weer twee
gerechtsdienaars van de Hoog Baljuw op
hem te wachten. Hij mocht de kansel niet
op. Holsappel vroeg naar een schriftelijke
opdracht, maar de gerechtsdienaars
weigerden die over te leveren. Een week
later overkwam de predikant Claesen van
Colijnsplaat hetzelfde. De diakenen hadden
naast de Hoog Baljuw ook het Uitvoerend
Bewind in 's-Gravenhage verzocht om in
te stemmen met het predikantschap van
Loene, maar dat berichtte zich niet in
deze aangelegenheid te zullen mengen.
Het gaf schout en schepenen van Kats
opdracht ervoor te zorgen dat de te houden
kerkdiensten niet op enigerlei wijze
verstoord zouden worden.
Die uitleg vatten Loene c.s. op als een
akkoord. Op 13 april las smid Breeweege
het bevestigingsformulier voor en was
Loene predikant van Kats, ondanks de
hem op 22 maart daaraan voorafgaand
uitgereikte gerechtelijke verklaring dat
hij in het kerkgebouw geen godsdienstige
bijeenkomsten mocht houden.
Het dorpsbestuur van Kats was allerminst
gelukkig met de gang van zaken. Het
richtte zich in april 1800 tot de rechtbank
in Middelburg met het verzoek om de
fungerend Hoog Baljuw, Johan Christiaan
Clement opdracht te geven zich niet met de
gang van zaken in Kats te bemoeien. Hier
was sprake van een kerkelijke kwestie, die
aan de Classis Walcheren was voorgelegd,
waarin voor de gerechtelijke overheid geen
taak was weggelegd. Met het plaatsen van
twee gerechtsdienaars voor de kansel ging
Clement wel heel erg buiten zijn boekje.
Handhaving van de openbare orde, de
bescherming van een vrije godsdienstige
oefening was een taak van de lokale
justitie, in casu schout en schepenen. Naar
het waarom van Clement om Loene de
hand boven het hoofd te houden, kunnen
we slechts gissen.12'
Van der Zoo schakelde de classis in, die
als advies gaf om de diakenen en de
aanstichters van het verhaal Loene tot
viermaal toe voor de kerkenraad te dagen
om hun onder de kerkelijke censuur te
brengen. De diakenen gaven te kennen
wel kerkenraadsvergadering met de
ouderlingen te willen houden, maar
Van der Zoo mocht daar niet bij zijn. Zij
erkenden hem niet meer als consulent.
Tot drie keer toe belegden de kerkenraad,
twee ouderlingen en Van der Zoo, een
vergadering maar daarop verscheen
niemand. Toen de vierde vergadering
was uitgeschreven voor 28 april 1800
en de ouderlingen en de predikant de
consistoriekamer binnen kwamen,
waren daar de diakenen en J. de Ridder
al aanwezig. Van der Zoo verzocht hen
naar buiten te gaan om de vergadering te
kunnen openen, maar dat weigerden zij.
Het werd een geschreeuw en getier van
jewelste tot en met bedreigingen aan toe.
Predikant en ouderlingen verlieten de
consistorie en hielden vergadering in de
pastorie. Conform het advies van de classis
werden de diakenen, Johannes Koole,
Cornelis Lannooij en Jan Braamse uit hun
ambt ontzet en de aanstichters De Ridder,
Breeweege en Verburg onder censuur
geplaatst. Ze werden met Loene betiteld als
scheurmakers. De gemeente zou worden
uitgenodigd voor een vergadering waarin
nieuwe diakenen zouden worden verkozen.
De gecensureerden en, tot enige verbazing
want het was toch de tijd van vrijheid,
gelijkheid en broederschap, de bedeelden
van de kerk, kregen geen uitnodiging. In de
plaats van de overleden Cornelis Wegsteen
zou ook een nieuwe ouderling worden
gekozen.13'
Op de gemeente vergadering van 11 mei
1800 kozen de aanwezigen Abraham
Marcus, Jan de Moor, Pie ter van Strien
en Frederik de Smit tot ouderling. De
leden van de kerkelijke commissie werden
van hun post ontheven, omdat ze het
38