vertrouwen van de gemeente hadden geschonden. In hun plaats benoemde men Jacobus Kooijman, Pieter van der Maas en Cornelis Wante. Daarmee was de rol van Loene uitgespeeld.14) Nasleep Op 14 juli 1800 wijzigde de classis de regeling voor de oefenaars. Nadrukkelijk was vastgelegd, dat de oefenaar beslist niet van de kansel de dienst mocht leiden, maar vanaf de voorlezerslessenaar. In alle gevallen moesten de gewone formulieren worden ondertekend en nageleefd. Niet alleen de classis Middelburg nam het besluit om Loene te weren van de kansel. De classis Zuid-Beveland deed dat ook en droeg de kerkenraden op om daar in de notulen melding van te maken. In Ellewoutsdijk schreef men het volgende in het notulenboek: Op den 14 Julij 1800 ontving de predikant een brief van de E. Classis van Zuid- Beveland, ordinair vergadert geweest zijnde te Goes den 1 July 1800 met behoorlijke kennisgeving dat den blindeman Hendrik Loen weleer oeffeningen gehouden hebbende in verscheidene vacerende gemeentens behorende onder deze Classis wegens zijn vermetele demarches en ergerlijk gedrag in de Gemeente te Cats (alwaar hij zich na veel vooruitgegaane bewegingen ten laatsten regtstreeks tegen het uitdrukkelijk verbod der E. Classis van Walcheren door een smit en een diacon als predikant dier gemeente openlijk in de H. Bediening heeft laten inzegenen) van wegens voorschrevene E. Classis van Zuid-Beveland het oeffenen in de gemeentens dezer Classis verboden en de gemeenschap des H., Avondmaals ontzegt word. Opname van deze verklaring in de notulen zou de kerkelijke gemeenten ervan weerhouden in de toekomst weer in zee te gaan met Loene.15) Krijn Breeweege kwam op 16 oktober 1800 in de vergadering van de kerkenraad met verzoek om van de censuur ontheven te mogen worden. Hij toonde berouw, maar kreeg de mededeling, dat hij nog niet werd toegelaten tot het Heilig Avondmaal. Eerst na de komst van L.F. Westerbeek, medio 1802 tot predikant van Kats bevestigd, zouden de gecensureerden van hun straf worden ontheven. In oktober 1802 was dat het geval met J. Verburg en met J. Braamse. In de vergadering van januari 1803 deelde de predikant mee, dat hij een commissie uit de aanhangers van Loene op bezoek had gehad, die hem om opheffing van de censuur hadden gevraagd. Alvorens dat zou geschieden zou een advies aan een advocaat worden gevraagd over het betalen van de onkosten, die de affaire tot gevolg had gehad. De groep die onder censuur was gelegd, had eveneens een advocaat ingeschakeld. Tussendoor benoemde de kerkenraad op 14 juli 1803 Pieter Kooiman tot koster, voorlezer en voorzanger, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat hij, wanneer dat nodig was, een preek uit een goedgekeurd prekenboek moest voorlezen. Op 11 december van dat jaar kwamen C. Lannooij, J. Verburg en J. Koole in de vergadering met het verzoek van de door de classis opgelegde censuur ontheven te mogen worden. De kerkenraad wilde met genoegen en blijdschap daaraan voldoen, wanneer zij hun aandeel in de kosten zouden betalen, die een gevolg waren van de door de advocaten opgestelde overeenkomst. Wilden ze dat niet, dan bleef de censuur gehandhaafd. Lannooij c.s. weigerden.16' Ze wendden zich tot hun advocaat, mr. J.G. de Witt Hamer, die een brief schreef aan de kerkenraad met de mededeling, dat hij de drie personen had aangeraden om zich met de kerk te verzoenen. Met aandoening evenwel verneem ik dat ik mij in mijne verwagting merkelijke hebben bedrogen, aldus de Witt Hamer. Wanneer de kerkenraad niet tot opheffing zou of wilde besluiten, dan wenste hij dat aan Lannooij c.s. een uittreksel uit de notulen zou worden verstrekt, waarmee de wereldlijke rechter dan in het verschiet kwam. De kerkenraad antwoordde dat de classis de censuur had opgelegd en dat het tussen de advocaten opgestelde contract moest worden nageleefd.17' Pas een halfjaar later, op 14 juni 1804, kwam de zaak opnieuw aan de orde. De Witt Hamer had opnieuw een brief 39

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2012 | | pagina 41