Handkarren Piet van der Maas Het Cultuurhistorisch streek- en handkar- renmuseum De Wemme in Zuidwolde, doet onderzoek naar handkarren, voor het schrijven van een boek hierover. Eén van de hoofdstukken zal gaan over het verschil in gebruik van deze karren tussen stad en platteland. Het gebruik van handkarren in de grote steden is aardig te reconstrue ren, maar het gebruik op het platteland, in kleine provinciesteden, dorpen, gehuchten en verspreid liggende boerderijen, is een stuk moeilijker te achterhalen. Daarom hebben de onderzoekers contact gezocht met diverse heemkundige kringen om te vragen of zij over informatie beschikken. Ook wij werden daarvoor benaderd. Ons bestuurslid Piet van der Maas schreef er het volgende over: Zelf ben ik geboren in een klein dorp (zes honderd inwoners) op Noord-Beveland, één van de Zeeuwse eilanden en wel in het jaar 1934. Mijn daadwerkelijke herinnering vangt derhalve aan omstreeks 1940, globaal samenvallend met het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een van de toenmalige gebruikers was een petroleumboer. Hoe klein ons dorp ook was, de handel in petroleum, vooral in gebruik voor de zogenaamde oliestellen (kooktoestellen) en later de eerste gene ratie oliekachels voor verwarming, werd uitgeoefend door een tweetal dorpsgenoten. Beide waren boerenarbeider en verzorgden de oliehandel in hun vrije tijd. Eén reed met een ijzeren karretje met daarop een tankje, de ander met een door het oliemerk ter beschikking gesteld transportmiddel. De laatste, ik meen dat hij Esso vertegen woordigde, reed met een echte handkar, met grote wielen en ik meen dat de as voorzien was van een stel bladveren. De bak, muisgrijs van kleur, had zodanige afmetingen dat een bepaalde hoeveelheid zogenaamde oliebussen (met een inhoud van vier liter) er precies in pasten, waar door de bussen niet konden omvallen. Een volgende gebruik van een soortgelijke handkar nam ik waar bij het regionale electriciteitsbedrijf, de PZEM (Provinciale Zeeuwse Electriciteitsmaatschappij). Het buitengebied van ons eiland is pas in de naoorlogse jaren voorzien van electriciteit en vooral zelfs na het rampjaar 1953. Het omstreeks 1930 aangelegde electriciteits- net beperkte zich eerst tot de dorpen. De beherende hoofdmonteur was gevestigd in Kortgene, een nabijgelegen dorp. Hij had daar een soort kleine centrale en een opslagruimte. Storingen en verleggingen van aansluitingen en dergelijke werden van daaruit uitgevoerd. Als er dan in één van de dorpen een karweitje moest worden geklaard, verscheen eerst de grondwerker van de PZEM met zijn handkar en daarop gereedschap voor de monteur, een werk tent, schoppen en dergelijke. Zover ik me herinner was die handkar niet geveerd. Opgemerkt zij nog dat er toen nog maar een primitief wegennet was met in het algemeen grindwegen met vele kuilen. De agrariërs zijn net voor de oorlog begon nen met omschakelen van de ouderwetse boerenwagens naar zogenaamde 'banden wagens'. Met name die ouderwetse wagens met door de wagenmaker gemaakte wielen met ijzeren band zorgden voor veel schade aan de grindwegen. Een ander voorbeeld van het gebruik van een handkar was de figuur die zorgde voor het vervoer van bagage en alles wat ver voerbaar was tussen de aanlegplaats van de veerboot van de dienst Wolphaartsdijk- Kortgene v.v. en het dorp Kortgene en omstreken. Deze man zwoegde met zijn kar heen en weer en had dacht ik de zeker pas sende bijnaam 'de ezel'. Voor zover ik weet, was het in mijn geboor teplaats niet het geval, maar in andere dorpen heb ik bij de timmerlieden ook het gebruik van handkarren gezien. Als een paar medewerkers van een timmerbedrijf uitrukten voor een karwei, dan maakten ze voor het vervoer vooraf van de zogenaamde 'timmerwinkel' naar het karwei gebruik 27

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2012 | | pagina 31