Begraven buiten de stadswallen Frits de Kaart Lange tijd werd men rond, maar vooral in de kerk begraven. Als het kon, zo dicht mogelijk bij het altaar waarvan de heilig heid af zou stralen op de overledenen. Rond het altaar lagen vanzelfsprekend ook de duurste plaatsen. Hoe verder van het altaar verwijderd, hoe lager de tarieven werden. Zelfmoordenaars en ongedoopte kinderen werden helemaal op afstand gehouden, zij mochten niet in gewijde grond liggen. Door de bevolkings groei werd al in de zeventiende eeuw het ruimtegebrek nijpend. Het begraven in de kerk gebeurde niet altijd even zorgvuldig. Geruimd werd er niet, dus de kerken raak ten overvol. Door het herhaald oplichten van de stenen verzakte de vloer en sloten niet alle grafstenen even goed aan. Het gevolg was dat - afhankelijk van het weer - in de kerken soms een doordringende stank hing.1' De uitdrukking 'stinkend rijk' herin nert daar nog aan.2) In Frankrijk was men op dit gebied al wat verder. Napoleon verbood de kerkbegrafe- nissen in 1804.3) Na de inval van de Fran sen werd ook in Nederland het begraven in de kerk officieel verboden. Op 4 maart 1808 kwam er bij het stadsbestuur van Goes een brief van de kwartierdrost te Middelburg aan de orde, waarin meegedeeld werd dat koning Lodewijk Napoleon het begraven in de kerk in steden verbood.4' Maar het oude gebruik bleek zo sterk geworteld in de Nederlandse uitvaartcultuur, dat het besluit na het vertrek van de Fransen in 1813 direct weer ongedaan gemaakt werd. Pas in 1829 vaardigde koning Wil lem I opnieuw een verbod uit. Nieuwe begraafplaatsen moesten voortaan buiten de bebouwde kom worden aangelegd. Ook de stad Goes moest een begraafplaats aan leggen buiten de stadswallen. Voordat op 1 januari 1829 het wettelijk verboden werd de doden in de stad te begraven, waren de meeste gemeenten - ook in Zeeland - al gestart met het aanleggen van begraaf plaatsen buiten de stadswallen.5' De begraafplaats in Goes werd aangelegd in de Goese Polder in het gebied dat ook bekend stond als de Zwartboek. Er zijn verschillende tekeningen van de aanleg waarbij ook steeds gesproken werd over uitbreiding van de begraafplaats. De eerste tekening die we vinden is gedateerd op 14 mei 1828. Mogelijk was er daarvoor ook al een begraafplaats op die locatie die nu werd uitgebreid. De kosten werden begroot op 1.261,35.6' In gemeenten met minder dan duizend inwoners bestonden er uitzonderingen. In beginsel dienden de begraafplaatsen aangelegd te worden buiten de bebouwde kom, maar kleine gemeenten mochten dit ook binnen de bebouwde kom doen, mits zij dezelfde voorzorgsmaatregelen zouden nemen. Het was een voorlopige uitzon deringsbepaling. Het bleek dat er nog al eens misverstanden waren over de aanleg van begraafplaatsen. Om die reden werd er door het provinciebestuur van Zuid- Holland nog eens een extra mededeling gedaan. Ongetwijfeld speelde dit ook in de andere provincies want de Middelburgsche Courant van 13 september 1827 besteedde daar ruim aandacht aan: 's Gravenhage den 10 september. Bij de mededeeling der dispositie van gedepu teerde staten van Zuid-Holland, van den 28 augustus 11.wegens het niet langer begraven van lijken in kerken enz., is éénen onnauwkeurigheid begaan in het vermelden van de uitzondering, welke te dien opzigte aan de gemeenten, welke niet meer dan duizend zielen bevatten, door Z.M. is toege staan. Aan die gemeenten wordt, evenmin als aan alle anderen, van den 1 januarij 1829 af aan, het begraven in kerken kapel len en bedeplaatsen vergund, en is aan dezelve alleenlijk, na dien tijd, bij voort- 30

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2013 | | pagina 32