bachtslieden en arbeiders waren afhanke lijk van armenzorg en liefdadigheid. Zelfs bedelarij kwam vaak voor. De Goese instellingen van liefdadig heid In Goes waren deze mensen afhankelijk van de bedeling door de diaconie van de Neder duits Hervormde Gemeente en het Rooms- Katholiek Parochiaal Armbestuur.3' Waar deze instellingen financieel tekort schoten of waar het om mensen ging die niet tot een van deze kerkgenootschappen behoorden, was er het Burgerlijk Armbestuur. Van de Rijksoverheid was geen steun te verwach ten. De regering ging van het standpunt uit dat de armenzorg een zaak was van de diaconieën en de armbesturen. Pas in 1912 kwam de Armenwet tot stand, toen pas werd armenzorg een taak van de overheid. Aan het einde van de Franse tijd was Ne derland een uitgeput land. De armoede was groot. Velen deden een beroep op cha ritatieve instellingen omdat er zelfs geen geld voor voedsel was. Het probleem was echter dat ook deze instellingen nauwelijks over financiële middelen beschikten. Nor maal werd uit de pachtopbrengsten van het grote grondbezit de bedeling bekostigd, maar ook deze inkomstenbron stond vrij wel droog. Zo bezaten de Hervormde Kerk en de Hervormde Diaconie samen bijna 15 hectare grond, maar de inkomsten daaruit waren vrijwel nihil.41 Ten einde raad nam men zijn toevlucht tot collectes, in de ker ken en huis aan huis. Maar de tekorten bleven en goede raad was duur. Een nieuw initiatief In de krant las men dat in Rotterdam een oeconomische spijskokerij was geopend, waar aan behoeftigen een warme maaltijd werd verschaft. Het bestuur van het Bur gerlijk Armbestuur leek dat wel wat. Er werd besloten een verkenner uit te sturen om te zien hoe alles in zijn werk ging. En omdat het bestuurlid J. de Kanter toch voor zaken naar Rotterdam moest, kon dat goed gecombineerd worden. Op 24 november 1815 bracht De Kanter verslag uit. Zijn uitgebreide rapport bevat te een bijlage met als titel Hoofdzakelijke Afb. 2. HetSoepuusaan de Kleine Kade in Goes. regels dienende ter oprigting van kookerijen van oeconomische soep. Zeer gedetailleerd werd daarin beschreven hoe een kokerij ingericht moest zijn, wat en hoe er ge kookt werd en hoe de voedselverstrekking moest worden geregeld. Zelfs de recepten, bedoeld voor Duisend Portien, ontbraken niet. Weliswaar was alles beschreven voor Rotterdam, maar dat kon vertaald worden naar de Goese situatie. Na uitvoerige be studering van het rapport werd besloten om een commissie in het leven te roepen die als opdracht kreeg de oprichting van een spijskokerij in Goes voor te bereiden. De heren J. van Kleinputte, J.W. Hecking en J. Dominicus werden samen met de heer J. de Kanter met deze opdracht belast. De commissie ging voortvarend van start. Uit de briefwisseling met de diaconie van de Nederduits Hervormde Kerk blijkt dat er wel hulp, maar geen financiële steun te verwachten viel. Uit de Hervormde 29

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2013 | | pagina 33