worden. Ook het tijdstip van leveren en de wijze waarop werd precies omschreven. Het werken met contracten bleek vooral nodig bij de leverantie van vlees. In de be ginperiode was er voortdurend ongenoegen bij de slagers. De een voelde zich achter gesteld bij de ander. De commissie besloot daarop de laagste inschrijving in het kook- lokaal op te hangen. Vaak gebeurde het dan dat een slager op het laatste moment nog een halve stuiver onder de gepubli ceerde prijs ging. Om zo de levering af te dwingen.10' In de winter van 1818/1819 besloot de com missie over te gaan op de levering van hele koeien en kalveren. Er kwamen deskun dige commissarissen die de dieren keurden op de veemarkt of bij de slagerij om zo verzekerd te zijn van goede kwaliteit vlees. Dat alles werd in contracten vastgelegd.11' Een bijzonder probleem was de leverantie van water. Voor een soepkokerij immers zeer belangrijk. Het Gasthuis, waar de kokerij gevestigd was, kon dat echter niet leveren. Goede raad was duur, maar voor elk probleem is er een oplossing: de welput en de regenbak van het weeshuis konden voldoende water leveren en zo gebeurde het dat op de morgens dat er soep gekookt werd een kar geladen met houten tonnen regenwater, getrokken door weesjongens, dwars door de stad naar de soepkokerij trok. Dat alles onder het toeziend oog van de dienstdoende kok. Enige jaren later kon tevens gebruik gemaakt worden van de regenbak van de Grote Kerk. Problemen met het personeel In het tweede jaar dat de soepkokerij draaide waren er al problemen met kok Jan Poele. Hij wilde niet meer voor een weekloon werken, maar per kooksel be taald worden, omdat dan zijn inkomsten hoger zouden zijn. Later kwam hij daar weer op terug: hij wilde weer een weekloon, maar dan hoger dan de 4,- uit 1816. In 1819 verdween hij zonder opgaaf van re denen. In zijn plaats werd Jan Crombouw benoemd. Soms weigerde een kok om het water transport te begeleiden omdat het niet tot zijn werkelijke vak behoorde. In 1848 werd de kok A. van de Volkeren ontslagen toen bleek dat hij knoeide met het vlees. Hij hield herhaaldelijk kilo's achter die in eigen beheer werden verkocht, dus gewoon diefstal.12' Overigens waren de meeste koks vaak ja renlang in dienst. De bedeelden Wie in aanmerking kwamen voor bedeling was geen kwestie voor de Commissie voor Oeconomische Spijsuitdeling. De diaconie van Hervormde Kerk, het Rooms-Katholiek Parochiaal Armbestuur en het Burgerlijk Armbestuur leverden jaarlijks lijsten aan met de namen van personen/gezinnen die in aanmerking kwamen voor verstrekking van voedsel.13' De bedelingen hadden meestal plaats in het winterseizoen, van oktober tot mei. Door werkloosheid in de landbouw was er dan veel armoede. Ook door de achteruit gang van de meekrapindustrie nam het aantal werklozen toe. Er zijn lijsten bewaard gebleven met het aantal bedeelden en het aantal porties per keer. Om een indruk te krijgen geven we enkele voorbeelden: In 1844: totaal 79 bedeelden met 235 por ties per keer. In 1846 werden in totaal 46081 porties verstrekt, wat 2479,40 kostte. In 1854: totaal 181 bedeelden met 564 por ties per keer. In 1911/1912 werd 3 x per week voedsel verstrekt: in totaal 10855 porties.14' Zo nu en dan waren er ook extra bedelin gen; zo was er in 1912 bij de erwtensoep als extraatje krentenbrood met kaas. Dat was mogelijk vanwege een gift van iemand die iets te vieren had. In 1915 waren er bede lingen voor Belgische vluchtelingen en ter ere van het honderdjarig bestaan in 1916 werd er ook bijzondere aandacht aan de bedelingen geschonken. Wat schaft de pot Wat er precies gegeten werd weten we ei genlijk niet. In de verslagen wordt altijd gesproken over het aantal porties per gezin of het totaal aantal porties per winter- 33

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2013 | | pagina 37