Rijks- Aanvullings-Broodkaart Slechts geldig voor de 19s week Op dsza Aanvuilinga-BrMdkMrtU uitsluitend Bruinbrood verkrijgbaar. tw baboave van te STRIKT PERSOONLIJK. Hooh gahaal, noch gedeeltelijk voor overdracht vatbaar. Verboden deze kaart aan dan bakker of winkelier in bewaring te geven. Losse bons t||n ongeldig. De varkooper moet de bons afscheuren. Verboden bona af ta gaven zonder daarvoor brood ta ontvangan. Jl'EÏ!?'!! d* auin*rtto«a«ii»e Afb. 4. Een aanvullingsbroodkaart voor bruinbrood. Wie een aanvullingsbroodkaart kon krijgen werd door de gemeente bepaald. Dit betekende dat een dergelijke kaart altijd op naam was gesteld. De op deze kaart genoemde L. Corstanje was in 1918 boeren knecht. (Collectie gemeentearchief Goes.) meente Goes maakte melding van het ter beschikking stellen van het regeringsbrood in de Goessche Courant van 21 mei 1915. De bevolking werd op de hoogte gesteld van deze mogelijkheid. Iedere inwoner die dat wilde kon zich bij het gemeentehuis vervoe gen voor het verkrijgen van een broodkaart voor regeringsbrood. Dit op voorschrift van de regering samen gestelde brood betekende in de praktijk voor de gemeentebesturen echter veel administratieve rompslomp. Controle op de uitvoering van deze maatregel was nood zakelijk. Dit betekende veel extra werk voor zowel de verbruiker als de producent. Voor zover bekend werd het regeringsbrood voor het eerst in 1916 gebakken. Het brood was minder luchtig dan het gebruikelijk brood en daardoor enigszins klef; de kleur van het brood was anders en het smaakte een beetje zurig. Naar de minister Folkert Posthuma werd het in de volksmond Post- humacake genoemd. Brood op de bon Toen de schaarste in de loop van 1916 verder toenam besloot het kabinet Cort van der Linden dat het brood begin 1917 noodgedwongen op de bon moest. Ons land werd nu een echt distributieland. Door de voortdurende tekorten aan grondstoffen veranderde opnieuw de samenstelling van brood. Brood werd vanaf 1917 vooral van roggemeel, aardappelmeel en peulvruch- tenmeel gemaakt. We laten milicien Arie van Loo (1893-1977) in zijn terugblik op de oorlogsjaren 1914- 1918 (elders in dit nummer) aan het woord. Hij geeft een veelzeggend tijdsbeeld van de levensomstandigheden van alledag: Letterlijk alles was op de bon en er moest heel zuinig mee worden omgesprongen. Men kreeg bijvoorbeeld 4 ons brood per dag en verder alles naar evenredigheid. Het brood was eigenlijk niet eetbaar, maar je had niet anders. Als je een boterham van zo'n broodje sneed, moest je tegelijk een ander mes hanteren om het broodmes af te strijken, 't Was een kleffige massa. Er werd van alles in verwerkt, zoals bonen en erwtenmeel. Zo kwamen er ook spoedig surrogaten voor andere levensmiddelen. Voor koffie, thee, tabak en vooral zeep. We kregen toen de 'kleizeep'. Het schuimde niet en je waste er alles mee kapot. Voor de vrouwen was dat iets verschrikkelijks want er moest natuur lijk wel worden gewassen. Wat de textiel betrof was er ook nauwelijks meer iets te krijgen, daar we geheel van het buitenland waren afgesneden. Het ligt voor de hand dat sommige dis tributiemaatregelen veel weerstand bij de bevolking opriepen. De eenheidsworst (gemaakt door 10% varkensvlees en 90% 44 na brood, bloom, maal on rog so l> ibotltaor voJanns do Dlstrlkutto-wot 1818. "I nrab ühh, DoiOnckt.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2014 | | pagina 48