beden. Opa en oma deden dit wel. Als we
daar waren was het 's avonds na het eten
bidden geblazen. De stoelen werden omge
draaid en zo je had een bidstoel waar je op
je knieën voor ging zitten en dan bidden.
Opa en oma bleven in hun stoel zitten. Opa
had nog allerlei personen die een extra
weesgegroetje kregen. Het duurde dan wat
langer.
Als ik, dikwijls samen met mijn broer
Rinus, er tussenuit kon knijpen deden we
dat, maar dat lukte meestal niet.
Mijn familie
Het huis waar ik ben geboren en waarin
we tot december 1946 woonden stond aan
de Siguitsedijk met het nummer B 90.
Achter het woonhuis lag een welput met
een betonnen ring van circa 1 meter hoog.
Het water uit de wel werd gebruik voor
het schrobben van de buitenboel. Het was
voor ons een mooie gelegenheid om er al
lerlei dingen in te werpen die mijn vader er
weer uit moest vissen. Hij was een keer zo
kwaad dat hij dreigde om iemand van ons
aan een touw in de put te laten zakken om
de rommel er uit te halen. Ook was er aan
het huis vastgebouwd, onder een afdak,
een trasbak, dat is een stenen bak voor
de opvang van het regenwater. Dit opge
vangen regenwater gebruikte men voor de
was omdat dit geen of weinig kalk bevatte
(zacht water).
Achter de wel had mijn vader een stukje
grond vrijgehouden om te spelen. Hij had
er zand op gestort.
Er was ook een varkenshok met mestput.
Hier werd een varken gemest om in okto
ber te worden geslacht. Dit varken werd
gevoerd in een buiten het varkenshok
aangebrachte voederbak. Er was ook een
houten schuur waarin een geit werd gehou
den. Deze schuur heeft mijn broer Rinus
eens in brand gestoken. Het slachten van
het varken was een feest. Er zat altijd wel
een zwoertje voor ons bij. Het afbranden
van het varkenshaar was voor ons een in
teressant gebeuren, 's Winters was er dan
voldoende vlees, spek, worst, bloedworst en
poskop.
Ons huis stond op een lap grond van circa
2 hectare. Het grootste deel gebruikte opa
voor zijn landbouwactiviteiten. Er was vol
doende over voor fruitbomen, bessenstrui-
ken, frambozen en aardbeien, een moes
tuin, een bleek en een stukje voor bloemen.
In de moestuin waren een paar ruiters
voor het kweken van vroege groente zoals
sla. We moesten met pa altijd meehelpen
met zaaien, onkruid uittrekken en allerlei
andere werkzaamheden. Zo moesten we
boontjes en peultjes plukken, worteltjes
uittrekken en aardbeien, rode bessen,
kruisbessen en frambozen plukken. Ook
moesten we aardappelen rapen, 's Zomers
werden grote hoeveelheden boontjes afge
haald voor de wintervoorraad.
Naast ons op nummer 88 woonde Frans
de Punder een broer van oma De Jonge.
Hij was getrouwd met Bette Bal. Ze wa
ren voor ons nom Frans en moe Bette. Zij
hadden een groente- en fruitkweker ij. Ze
hadden ook een paard dat ze voor de be-
drijfvoering nodig hadden. Vanaf hun huis
tot aan de Pikpot (deel van de Siguitpolder)
lag een spoorlijntje waarop een lorrie werd
gebruik om de oogst naar de schuur te ver
voeren. We mochten daar vaak mee rijden,
soms om te helpen met het transport van
de groente, soms om mee te spelen. Ze had
den ook een grote kas die warenhuis werd
genoemd. Daarin werden ook 's winters
groenten gekweekt. Het was er vochtig en
warm.
Oom Frans en moe Bette hadden een groot
gezin. Met hun zoons Ube en Arjaen had ik
de meeste contacten. Ze hadden een doch
ter Nelly, de jongste van het gezin. Jan was
een van de oudsten en zou het bedrijf over
nemen. Ik mocht vaak met Ube of Arjaen
mee wanneer ze op het land moesten wer
ken met het sleepbord of de cultivator. Ik
mocht ook wel alleen op de bok het paard
mennen wanneer in de boomgaard in de
Pikpot het fruit op de wagen werd geladen.
Soms lieten ze me op het paard rijden zon
der zadel.
Oom Frans had uit een eerder huwelijk nog
kinderen: Willem, Tanne en Jan. Willem
had in de oorlog tbc opgelopen en moest na
de oorlog kuren. Hij lag in de voorkamer
waarin een bed voor het raam was neer
gezet. Ik ging vaak naar hem toe omdat ik
9