maatschappij niet meer toegestaan. Er
bleef niet meer over dan de twee polders bij
Bath, waarvan op het moment van de laat
ste concessie-wijziging de tweede polder
was ondergelopen.
Na de aanpassing van de concessie oor
deelde Bidder het raadzaam dat de maat
schappij een kleinere bedijking van 350
hectare zou starten, en wel op de locatie
van de overstroomde polder. Dit werk
werd uitgevoerd door Fa. Peto en Berts
(aannemer van spoorwegen en openbare
werken en een relatie van ir. John Ren-
nie van de Maatschappijen voltooid in
de zomer van 1862. Een tweede bedijking
bestond uit 720 hectare. Een zware storm
in december 1862 sloeg vervolgens een
groot gat in de tweede bedijking van de
Maatschappij.
De aangelegde dijken van de polders ble
ken van slechte kwaliteit: ze lagen op de
instabiele en laaggelegen slikken. Vóór de
aangelegde dijken was geen hoog voorland
(schorren) aanwezig, dat de kracht uit de
golven kon halen. De afdichting van de
geulen met rijs werken leidde tot onder-
loopsheid van de dijken tijdens de hoge
waterstanden.6* De kleiafdekking van de
dijken was te gering. Uit de schriftelijke
bronnen vernemen we dat de klei voor de
dijkafwerking met 200 vletten (zeilbootjes)
Afb. 7. Dijkwerkers. (Bron onbekend.)
van elders moest worden aangevoerd. Dat
heeft de dijkbouwers mogelijk tot spaar
zaamheid met de klei gebracht. De dijken
werden tot in 1862 onder een verkeerd pro
fiel aangelegd en waren te laag, waardoor
zij niet voldeden aan de voorschriften en de
voorwaarden van het bestek.
Tijdens ons onderzoek hebben we bestek
en tekeningen van de polderdijken niet
terug kunnen vinden. Toch hebben we aan
de hand van de gevonden bronnen een re
constructie kunnen maken van de dijken,
die ten behoeve van de Tweede Bathpolder
zijn aangelegd. Deze zijn aangelegd op slik
ken waarvan het niveau gemiddeld slechts
circa 0,5 meter -NAP was.
Bij Bath was het waterniveau in 1860 bij
hoogwater circa 1,95 meter +NAP en bij
laagwater circa 2,25 meter -NAP. Aan de
Thoolse kust was dit respectievelijk 1,55
meter +NAP en 2,20 meter -NAP.7) Het tij
op de Westerschelde liep hier een half uur
voor op dat van de Oosterschelde. Deze ge
gevens blijken voor ons onderzoek relevant
daar de maatvoeringen in die tijd uitgaan
van de algemeen heersende waterpeilen.
De vloedstand was bij Bath hoger dan bij
Krabbendijke. Uit deze relatieve gegevens
valt moeilijk de absolute hoogte van dijken
te herleiden.
Uit een artikel van de heer Bidder blijkt
dat de Engelsen niet goed op de hoogte
waren van de getij de verschillen in Zee
land en de gevolgen van de noordweste
lijke stormen in dit gebied.8' De noordwes
ten wind veroorzaakt aan de Engelse kust
geen verhoging van het getijde. De Schelde
heeft een groot voedingsgebied waardoor
de stroom veel dieper is uitgeschuurd, het
geen bij Engelse rivieren niet voorkomt.
De noordwestenwind jaagt het water tegen
de Nederlandse kust op tot buitengewone
hoogten. Dat is onvoldoende ingeschat.
De dijken langs de Theems zijn ongeveer
1 meter hoog, terwijl langs de Schelde
hiervoor 3,9 meter nog ontoereikend is om
het water buiten te houden, als gevolg van
de krachtige aanlandige noordwestelijke
stormen. Dit brengt een grote verhoging
van het getijde in het smalle deel van de
Noordzee teweeg.
22