De waterstromen over het Verdronken Land liepen bij opkomend tij van de Wes- terschelde naar de Oosterschelde en bij afgaand tij van de Oosterschelde naar de Westerschelde. Bij opkomend tij was er een sterke stroming langs de oostkust van Zuid- Beveland. Het wantij op het Verdronken Land van Zuid-Beveland lag op de lijn van de Reigersbergsepolder naar de Polder van Oud Hinkelenoord, het gebied ten zuiden van de huidige Kreekrakdam. De Tweede polder lag noordelijk van het wantijgebied. Aangroei van schorren vóór de dijken was hierdoor zeer gering. Door het ontbreken van hoge schorren waren de dijken zeer kwetsbaar tijdens zware stormen uit het noordwesten. Met de grote getijdebewe gingen en zeestromen hadden de Engelse ingenieurs geen ervaring, zoals blijkt uit de reacties van Bidder. Dat was waarschijnlijk mede de oorzaak dat de dijken van de pol ders het begaven. Het aanleggen van nieuwe dijken tijdens het stormseizoen was in deze omgeving niet wenselijk, daar deze veel te kwetsbaar bleken. De verskade (ringdijk om de dijkputten) die voor de te bedijken polders werd aangelegd had een hoogte van circa 3,60-3,95 meter boven het niveau van de slikken, ofwel circa 3,10-3,45 meter boven NAP. De dij ken van de polders werden ontworpen met een hoogte van vier meter boven 'volzee' (hoogwater) en dat komt overeen met circa 5,8 meter +NAP. De dijkkern was 18 meter breed. Samen met de binnen- en buiten berm mat de dijk een breedte aan de voet van 32 meter. De kruin van de dijk was slechts twee meter breed.9' De dijkzate was aangelegd op de slikken met een hoogte van circa 0,5 meter -NAP.10' Uit een vergelij king van de huidige polderniveaus met die welke in de schriftelijke bronnen worden genoemd, is daar wel enige discrepantie te bespeuren.11' Uit de onderzochte bronnen weten we, dat de dijken van de Tweede polder in 1862 zijn ontworpen op een hoogte van 5,45 tot 5,95 meter +NAP; een gedeelte echter werd aan gelegd op circa 1 meter lager dan was voor geschreven. Ter vergelijking: in de achttiende eeuw hadden nieuwe dijken een hoogte van 14 voet ofwel 4,20 meter boven het maaiveld. Een binnentalud van 1:1 en buitentalud van 3 a 4:1.12) De dijkkruin had hierbij een breedte van 10 voet (3 meter). In 1888 was de gebruikelijke hoogte van de zeedijken in Zeeland, afhankelijk van de plaats en de richting, 5,6 meter +NAP.13' Tijdens de storm van 1 februari 1862 braken de dijken van de Tweede polder, ook omdat het dijkprofiel onvoldoende was en de klei- bekleding te dun. Een polder op deze plaats ging hiermee voor de vierde keer verloren. De provincie Zeeland ging gebukt onder de zware last van de vele calamiteuze polders. Jaarlijks werd voor vele tonnen bijgedragen aan dijkherstel van deze polders, die in fi nanciële nood verkeerden. Bij de aanleg van nieuwe polders werden daarom hoge eisen gesteld aan de dijken, om overmoedige pol derbesturen te behoeden voor een financiële strop, die daarna afgewenteld zou worden op de overheid. Het provinciebestuur wilde voortaan, op basis van deze ervaringen, dat in de bedijkingsconcessies werd opgenomen dat de rijpheid van de gronden voor het bedij- kingswerk begon door deskundigen werd on derzocht. Anders zou dit leiden tot nog meer calamiteuze polders in de nabije toekomst. Dit zal ook mede aanleiding zijn geweest om zware dijken te eisen voor de Tweede Bath- polder, na de zoveelste overstroming in 1858. De bedijkers hebben zich echter niet gehou den aan deze voorschriften, zoals blijkt uit de inspectie van de dijken in 1861. Elders in Zeeland werden in dezelfde tijd circa 25 nieuwe polders bedijkt. Van deze bedijkingen zijn nauwelijks calamiteiten bekend geworden. Dat de Bathpolders tij dens de bedijking en kort daarna zoveel problemen hebben gekend, heeft mogelijk te maken met het bedijken van schorren die onvoldoende rijp waren, het ontbreken van voldoende hoog voorland,en het onderschat ten van de grote getijverschillen met de daarbij behorende sterke stromingen. Daar bij komt nog, dat tijdens de uitvoering de dijken onder onvoldoende dijkprofiel en met geringe kleiafdekking zijn voorzien, terwijl het toepassen van doorlopende vlechtwerken 23

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2014 | | pagina 27