winter voor de deur stond en hij moeilijk in
de behoeften van zijn huisgezin kon voor
zien.
De procureur-generaal requireerde de
schuldigverklaring van den beschuldigde
aan het hem ten laste gelegde feit, op
grond van art. 2 der wet van 29 Juni 1854
(Staatsblad no. 102), art. 384 jo. 381 no.
4 en 386 no. 1 van het wetboek van straf
recht, en zijne veroordeeling tot eene tucht
huisstraf van vijf tot tien jaren en in de
kosten van het geding.
De verdediger des beschuldigden, mr. H.M.
van Diggelen, wees o.a. op de aanleiding
tot de daad, welke zeker wel tot de zeld
zaamheden behoort. De beschuldigde is op
jeugdigen leeftijd te Goes gehuwd. Meer
dan een gewoon schildersknecht zijnde
ging hij driejaar geleden naar Brussel,
waar hij als decoratieschilder een goed dag
geld verdiende. Eenigen tijd geleden stierf
iemand voor wien zijn meester een zeer
groot werk onder handen had, waarvan het
gevolg was dat het werk niet mocht worden
voortgezet en een dertigtal knechts wer
den bedankt. Onder deze behoorde ook de
beschuldigde. In die omstandigheden ont
moette hij zekeren Joseph Bierstraten, uit
Yerseke geboortig, die hem mededeelde dat
in het parochiehuis te Yerseke de epaulet
ten en andere voorwerpen van wijlen den
generaal-majoor Knoll werden bewaard,
waarvan de waarde wel 1000 francs be
droeg, zoodat het wel de moeite waard was
te trachten die meester te worden. Eerst
wilde de beschuldigde hiervan niet hooren,
doch later besloot hij, niettegenstaande
zijne vrouw het hem ontried, den diefstal
te beproeven, gedrongen als hij was door
den nood. - Voorts wees de verdediger op
de bekentenis, het vroegere goed gedrag
en het berouw van den beschuldigde als
verzachtende omstandigheden. Hij conclu
deerde dan ook dat het hof, op grond van
art. 9 der wet van 29 Juni 1854 (Staatsblad
no. 102) en art. 3 der wet van 28 Juni 1851
(Staatsblad no. 68), den beschuldigde zou
veroordeelen tot eene uiterst geringe cor-
rectioneele gevangenisstraf in eenzame
opsluiting te ondergaan, opdat hij niet lan
ger gescheiden zou blijven van zijne vrouw
en kinderen.
Het hof heeft bij zijn arrest de aangevoerde
verzachtende omstandigheden aangeno
men, den beschuldigde daaronder schuldig
verklaard aan diefstal in een bewoond huis
met behulp van binnenbraak en hem, met
toepassing van art. 9 der wet van 29 Juni
1854, veroordeeld tot eene correctioneele
gevangenisstraf voor den tijd van vier ja
ren, alsmede in de kosten van het geding.
Bijlage 2
In zijn testament had Pieter Ysaak Knoll
bepaald dat de titel van ambachtsheer van
Yerseke met de daaraan verbonden rech
ten, na zijn overlijden zou overgaan op zijn
zwager, de rijksontvanger Cornelis Domini-
cus Jacobuszoon te Kruiningen. De legata
ris moest hiervoor ten gunste van de boedel
een bedrag van 7.000,- betalen. Tevens
bepaalde hij dat Cornelis Dominicus de
eigendom van de in 1855 door hem van de
kerkmeesters gekochte graven zou krijgen.
Met hun brief van 18 maart 1859 stelden
de executeuren-testamentair in de boedel
van Pieter Ysaak Knoll de kerkenraad van
Yerseke op de hoogte van het feit dat Cor
nelis Dominicus de nieuwe ambachtsheer
was: Wij hebben de eer UEerw. hiervan ken
nis te geven met verzoek den heer C. Domi
nicus als ambachtsheer te erkennen en spe
ciaal hem bij het doen van beroep van een
predikant in Uwe vergadering op te roepen
en tot medestemming toe te laten. De predi
kantsplaats was op dat moment vacant.
Op 1 april 1859 schreef de nieuwe am
bachtsheer aan de kerkenraad dat hij
verheugd was Pieter Ysaak Knoll te mogen
opvolgen: Ik hoop zijne voetstappen te druk
ken en alzoo mede te werken tot heil der
gemeente Yerseke; - de Heer der Gemeente
schenke mij daartoe lust en kracht. (ZA, Ar
chief Hervormde Gemeente Yerseke, voorl.
inv. nr. 17).
Met dank voor de verstrekte informatie
aan de heren J. Eckhardt te Yerseke, A.
Schulte te Wemeldinge en F.H. de Klerk,
gemeentearchief Goes.
44