streeks 1770 publiceerde hij hierover.
De Perponcher schreef veel boeken over de
opvoeding van kinderen. Hij legde er een
basis mee voor de moderne Nederlandse
pedagogiek. Zijn vooruitstrevende ideeën
over de ontwikkeling van het kind zijn
opvallend, omdat zijn opvattingen verder
vrij traditioneel waren. In al zijn werken
probeert hij om, op een belerende toon, zijn
lezers op te voeden tot verlichte burgers en
dat spreekt de moderne lezer niet zo aan.
Hierdoor is hij minder bekend geworden
dan zijn tijdgenoten Hieronymus van
Alphen en Rhijnvis Feith, waar hij overi
gens intensief mee correspondeerde.
Band met Zeeland
Boeiend is de grote interesse die Willem
Emmery de Perponcher Sedlnitsky altijd
heeft gehad voor het Zeeuwse landleven.
Zijn gevoel voor traditie, zijn liefde voor de
natuur en zijn grote kennis van de land
bouw inspireerden hem tot lange, zeer idyl
lische lofzangen op de Zeeuwse landbouw.
De Perponcher was trots op zijn band met
het Zeeuwse platteland en zijn agrarische
kennis. Als auteur zette hij vaak de titel
'heer van Wolphaartsdijk' achter zijn naam.
Het landbouwgedicht De Zeeuwse graan
bouw (1800) en De Zuid-Bevelandse
dorpsleraar, geven een goed beeld van zijn
schrijfstijl.
In het gedicht De Zeeuwsche graanbouw
beschrijft de Perponcher zeer uitvoerig de
werkzaamheden in de Zuid-Bevelandse
landbouw in de opvolgende seizoenen. Het
gedicht ademt de Perponcher's band met
het Zeeuwse landleven en zijn respect voor
het vakmanschap van de Zeeuwse land
man. Door alle details en uitwijdingen leest
het lange gedicht niet makkelijk, maar
historisch gezien zijn juist deze details in
agrarisch-cultureel opzicht erg interessant
en leveren ze belangrijke informatie op
over het leven op het Zuid-Bevelandse plat
teland in de achttiende eeuw.
De Perponcher schetst dat de graanbouw
in Zeeland voor 1740 tot een zeer kwijnende
staat vervallen was door opvolgende natte
winters. Op een vrugtbaarmaakenden
winter met zware vorst in 1740 bloeide de
graanbouw op en zagen de Zeeuwsche land
lieden hun situatie verbeteren. Dit wak
kerde eindelyk hun moed en ijver ten vollen
aan om tot verbeetering van den landbouw
al dat geen toe te brengen wat kunst en
nyverheid maar eenigszins vermoogen.
Deezen bloejenden staat van de Zeeuwschen
landbouw, zoo veel de graanakkers betreft,
af te schilderen, is de bedoeling van de
Perponcher, die de Zuid-Bevelandse graan
bouw illustratief vindt voor de Nederlandse
welvaart:
Den ganschen oogst, in vollen pragt, doe
zwellen,
En dus den landman 't eerst zyn loon be
looft.
Hoe voelt zig die verheugd en ziet zyne ak
kers,
Met zegen overdekt; wyl 't landschap prykt,
In all' de schoonheid van den vroegen zomer,
En 't all, om stryd, en oog en ooren streelt!
Het gedicht De Zeeuwsche graanbouw
speelt zich vooral af in het land van ter
Goes waar de noeste vlyt samen met zorg en
beleid leiden tot rykdom van oogst en goede
vrugten en in Heinkenszand, te midden van
't westelyk gedeelte des Goesschen lands,
eenen alleraangenaamsten oord.
Uw eiland is een Engelsche tuin
Dat hij het goed kon vinden met zijn pach
ters blijkt uit De Zuid-Bevelandse dorps
leraar, Utrecht 1799, dat hij als blijk van
'agting en vriendschaplijke toegenegenheid'
opdroeg aan veertien eerzame landlieden.
Want dit moet ik u nageeven, gij bearbeidt
uwen grond, met naarstigheid en goed be
leid. Dit zie ik voor al, wanneer ik eens, bui
ten deze eilanden gekomen, uwen landbouw
met dien van veele andere streeken vergelijk.
Alle registers worden opengetrokken in
zijn typering van Zuid-Beveland, kenmer
kend voor de stijl van de Perponcher:
Hoe veele rijke lieden zijn er niet die zig
thans lusthooven aanleggen waar in zij
den lossen zwier zoo wel als de waarlijk
grootsche pragt der eenvoudige natuur, in
derzelver hoogst verfraaiden trap, zoeken te
vertoonen, en dit, naar de eerste aanleggers,
8