onderkleeden
een groote partij brandhout en turf (op den
houtsolder)
twee vuurpaarden en een tang
vijf wafelijsers is soort
een bibliotheek, sijnde vier kassen met
boeken, waarvan een catalogus sal werden
gemaakt
Met dank voor de verstrekte informatie
aan de heren Jankees Goud te Yerseke en
Vincent Hofman te Goes.
Woordenlijst
Amelabast: geïmporteerde Indiase stof,
uit een streek waar de VOC actief was. De
naam van de plaats van herkomst werd
vaak vernederlandst.
Audelaraindoosje: reukdoosje.
Vernederlandsing van 1'eau de la Reine.
Bijlevelds linnen: uit het Duitse Bielefeldt
kwam zeer fijn, hooggewaardeerd wit
linnen. Op den duur stond 'Bielefeldt'
synoniem aan fijn wit linnen, ook wel
kerklinnen genoemd.
Cits (sits): fijne dicht geweven, met de hand
beschilderde katoen uit India, later in de
Europese textielindustrie op grote schaal
geïmiteerd.
Damast: glanzend weefsel van linnen,
katoen, zijde en/of wol in satijnbinding,
waarin figuren geweven zijn.
Dimiet (dimet): katoenen weefsel met
ribachtig uiterlijk, soms met blauwe en
witte strepen.
Faalje: rechthoekige lap zwart laken, die
als omslagdoek werd gedragen.
Feitel: halsdoek voor vrouwen.
Gatebord: een soort fruittest, meestal
van aardewerk, men noemde ze dan ook
wel gatepetiel (van plateel) en ze werden
gebruikt om vis of fruit op te leggen.
Gerridon (gueridon): theestoof. In de
koperen bak zullen kooltjes gelegd zijn en
daarboven kwam dan de ketel theewater.
Gingans: katoenen geruite of gestreepte
stof, oorspronkelijk uit India.
Grein: een heel oude stof, meestal een
mengweefsel van wol en linnen met
geiten-, kamelen- of paardenhaar.
Stug en vaak in een zeer kenmerkend
streeppatroon geweven.
Hangooretafel: rond of ovaal tafelblad
waarvan twee uiteinden neergeklapt
kunnen worden.
Illumineerpieramijden: (buiten)
feestverlichting.
Kandeelkelktjes: speciaal serviesgoed voor
kandeel, een alcoholisch brouwsel met
o.a. rode wijn en eieren. Meestal tijdens
de kraam genuttigd door de vrouwelijke
gasten.
Krippe: korrelige stof, meestal in wol maar
ook wel in zijde uitgevoerd. Nog steeds
bekend en verkrijgbaar als crêpe.
Moreine moiré): weefsel met gewaterd
effect doordat de ingeweven ribbels door
persen in vochtige toestand plaatselijk
vervormd zijn.
Nagtgrond: donkerbruine tot zwarte
ondergrondkleur voor bedrukte stoffen en
sits.
Neteldoek: oorspronkelijk uit netelgaren,
later van licht katoen of mousseline
vervaardigd los weefsel in effen binding.
Porcelein stelsel: kaststel (vazen), soms
driedelig, meestal vijfdelig.
Punthaak: werd gedragen op het rijglijf om
de schort op z'n plek te houden.
Quispedoor (kwispedoor): spuwpotje of
-bakje.
Saaijette mofjes: gebreide armwantjes van
stevig, enigszins prikkend wollen garen.
Sistermans saaij (saai): saai is een
oeroude wollen stof, losser geweven dan
bijvoorbeeld laken. Sistermans zal een
specifieke toevoeging zijn geweest van
bijvoorbeeld de leverancier of de fabrikant.
Solpherbak: opberging voor zwavel,
zwavelstokjes of voorlopers van lucifers.
Spanedoos: geliefd object om mutsen,
kragen, zijden lintjes en dergelijke
kwetsbare onderdelen van de kleding in te
bewaren.
Tierentaaij (tierentein): veelkleurig
gestreept weefsel van linnen ketting en
wollen inslag.
Vrouwe lubbes: lubben werden gedragen in
de mouwen van de meer formele kleding.
Officieel heten deze kledingstukken
'engageantes'.
Vuurpaarden: een soort standaard die
altijd in paren voorkomt en dwars op de
vuurplaats werd gezet. Daar werden dan
16