V die tevens een apotheek had aan de Opril van de Grote Markt. Aldus droeg L.A. Knitel zijn steentje bij aan de oprichting van zijn zuil, hoewel hij ook actief was op een breder maatschappelijk vlak. Zo volgde hij in 1886 zijn juist overleden vader Franciscus Seraphinus Augustinus Knitel (Elbingenalp 1805 - Goes 1886), weduw naar van Pietronella Joanna de Witte (1808-1840), op als lid van de Commissie voor de Oeconomische Spijsuitdeeling, een niet-confessionele organisatie voor voed- selverstrekking aan de armen. Overigens hadden de Knitels in deze organisatie juist zitting namens het R.-K. parochiaal arm bestuur, hetgeen aantoont dat in die tijd katholiek en niet-katholiek best konden samenwerken. Met een eigen kerk, een eigen school en dito armenzorg beschikte de Rooms-ka- tholieke gemeenschap in Goes in de jaren 1880 over een stevig fundament voor een eigen zuil. Maar een complete zuil biedt een beschermde omgeving van de wieg tot het graf, en het was vooral dit laatste wat ontbrak. Hieruit ontstond het groeiende verlangen van de katholieken om ook te Afb. 2. Tweede Maria Magdalenakerkge bouwd in 1815 en afgebroken in 1905. (Uit: J. Bitter, Parochie van de Heilige Maria Magdalena te Goes 1908-1983, in Kontakt, parochieblad voor Goes (1983) 08, 18.) kunnen beschikken over een eigen, Roomse begraafplaats waar men de eigen doden kon begraven in gewijde grond volgens de eigen Roomse rituelen. Nu werden sinds 1 januari 1829 in Goes alle overledenen, van alle gezindten, begraven op de in 1828 aangelegde Algemene Begraafplaats buiten de stad. Dit was een gevolg van een Koninklijk Besluit in 1827, dat per bovengemelde datum het begraven binnen de kerk en zelfs binnen de stad verbood. Daarvóór werd eenieder begraven op het kerkhof rondom de hervormde eerste Maria Magdalenakerkof zelfs in deze kerk wan neer men zich dat permitteren kon, en bovendien het hervormde geloof aanhing. Voor welgestelde katholieken bestond overigens tussen 1815 (het bouwjaar) en 1829 de wettige mogelijkheid zich te laten begraven in de eigen, tweede Maria Magdalenakerk. Van deze mogelijkheid is inderdaad gebruik gemaakt, getuige de in 2011 bij opgravingen rondom Slot Oostende ter plaatse ontdekte graven.7) Ook de R.-K. stadsparochies te Middelburg en Zierikzee koesterden rond 1880 de wens om een eigen begraafplaats in te richten. In Zierikzee werd hiertoe reeds in 1877 grond aangekocht, en in Middelburg in 1882. Maar het moment waarop de grond daadwerkelijk als begraafplaats in gebruik kon worden genomen, was steeds pas on geveer vijf jaar later. Kennelijk was er toch enige maatschappelijke weerstand tegen een steeds verdergaande afzondering van het katholieke volksdeel. Zo lezen we in de Middelburgsche Courant van 5 mei 1886: In den nacht van Zondag op Maandag is door een of meer lafhartige personen eene grove baldadigheid bedreven. Zij hebben op het in aanleg zijnd Roomsch Katholieke kerkhof aan den Seisweg in deze gemeente het plantsoen beschadigd, getracht het ijzerwerk te vernielen, van het metselwerk eenige rijen steenen afgebroken, een in de keet liggende kaart gescheurd en meer der gelijke flauwiteiten uitgevoerd. Desalniet temin kon het Middelburgse kerkhof nog in dat zelfde jaar, op 7 juli 1886, worden ingewijd door de Zeeuwse deken Jacobus Adrianus Eversteijn (Scheveningen 1824 - Goes 1897), die destijd ook pastoor van 16

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2016 | | pagina 18