Meestoof De Nijverheid te Kapelle
G.J. Lepoeter
Aan de Ooststraat in Kapelle staat een
opvallend gebouw, één van de weinige
rijksmonumenten die het dorp rijk is. Het
dateert van 1871 en is in de nadagen van
de meekrapcultuur gebouwd als mee
stoof, genaamd De Nyverheid. Lange tijd
bood het gebouw een nogal verwaarloosde
indruk, grauw en gaandeweg met veel
achterstallig onderhoud, in een slordige
entourage. Daar is recentelijk verandering
in gekomen. Een grondige restauratie en
inwendige verbouwing met het oog op een
nieuwe bestemming heeft wonderen ge
daan. Het gebouw oogt nu strak en fris en
de waardevolle historische elementen zijn
behouden gebleven. Voldoende reden om er
hier aandacht aan te besteden.
Meekrap
Meekrap (rubia tinctorum), geteeld om
de in de wortelstokken aanwezige kleur
stof alizarinerood, was eeuwenlang naast
het hoofdgewas tarwe, het belangrijkste
gewas in de akkerbouw in onze omgeving.
Het zwaartepunt van de teelt lag op de
eilanden Schouwen en Duiveland en in
iets mindere mate op Tholen. Maar ook op
Zuid-Beveland was de meekrapteelt van
groot belang. Het alizarinerood was zeer
Afb. 1. De windvaan op de warme stoof met
daarin het jaartal van de stichting. (Foto
collectie mevr. S. Nijssen.)
geschikt voor het verven van textiel en leer
en om die reden een gevraagd artikel. De
beste kwaliteiten waren vaak schaars en
daarom duur. Door de prijsschommelingen
op de markt was men er echter niet altijd
van verzekerd dat de hoge kosten van de
teelt konden worden terugverdiend. Het
was typisch een gewas waarvan men het
rendement over een langere termijn moest
bezien.
Meekrap werd in delen van Azië en Egypte
al in de klassieke oudheid gecultiveerd.
Vanuit die streken is het gewas naar Eu
ropa gekomen. In de Middeleeuwen werd
het kweken van meekrap door Karei de
Grote gestimuleerd.
Waarschijnlijk vond de verbouw al vanaf
de twaalfde eeuw in Zeeland plaats. De
Zeeuwse meekrap stond over het algemeen
bekend om zijn uitstekende kwaliteit.
Om de kwaliteit te bewaken waren van
overheidswege uitgebreide reglementen,
de zogenaamde keuren opgesteld. Hieraan
werd door keurmeesters in het belang van
het waarborgen van de continuïteit van de
handel streng de hand gehouden. De oudst
bekende keuren op de meekrap in deze
streken dateren uit de vijftiende eeuw.
Het gewas werd twee of drie jaar na de
aanplant geoogst. Meekrap leverde niet
alleen veel op, de teelt van het gewas en de
verwerking van de wortels vereisten ook
bijzonder hoge uitgaven. Het gewas vroeg
veel mest, veel paardenwerk en op onre
gelmatige tijden bovendien veel arbeid. De
uitgaven die dit alles met zich meebracht,
maakten dat meekrap eigenlijk alleen
door kapitaalkrachtige en commercieel
ingestelde boeren kon worden geteeld.
Voor boeren met weinig eigen vermogen en
zonder krediet van een geldschieter was de
investering in de teelt te riskant en daarom
onaantrekkelijk.
Over meekrap is veel meer geschreven dan
over enig ander gewas van het Zeeuwse
landbouwbedrijf. Deze belangstelling is be-
grijpelijk want het hele proces van de teelt
16