vanaf 1845 optredende aardappelziekte toch
al een rampzalige toestand in de landbouw.
Daar moest de teloorgang van de meekrap
cultuur niet nog eens bovenop komen.
In 1845 werden alle bepalingen op de mee
krapcultuur opgeheven. Daarmee werd de
weg geopend tot de toepassing van nieuwe
fabricagemethoden. In 1850 verscheen van
de hand van I.G. J. van den Bosch, promi
nent landbouwkundige en directeur van de
Wilhelminapolder, een belangrijk rapport.
Deze had samen met de Goese stadsbouw
meester L.P. de Lannée de Betrancourt een
studiereis naar het Franse productiegebied
gemaakt.2)
Een opleving
Er gloorde weer hoop. De expansie van de
textielindustrie zorgde voor een toenemende
vraag naar kleurstoffen en in Goes en Wil-
helminadorp werd veel geïnvesteerd in de
bouw van garancinefabrieken. Dat leidde tot
een toename van de meekrapteelt. Het was
zelfs zo dat men zich in deze tijd op meerdere
plaatsen in het land - buiten zuidwest Neder
land - met deze nering ging bezighouden.
Op verschillende plaatsen verrezen nieuwe
meestoven. Het waren stoven die naar de
eisen van de tijd en naar Frans voorbeeld
waren ingericht. De droogtorens werden
voorzien van buizen die vanuit een kachel
met hete lucht werden gevuld. Dit had het
voordeel dat de wortels niet meer zoals
voorheen in aanraking kwamen met de
rook van de oven. De kwaliteit van het
eindproduct werd hierdoor sterk verbeterd.
Ook oude stoven werden in vele gevallen
gemoderniseerd. Meer en meer ging men er
in de stoven toe over om te volstaan met de
productie van het halffabricaat racine. Dit
werd dan voor verdere verwerking aangebo
den aan de garancinefabrieken.
Wat Zuid-Beveland betreft zijn we bekend
met de bouw van nieuwe meestoven in
Kloetinge (1854), Krabbendijke, na het af
branden van de oude stoof (1854), Kruinin-
gen (1859), Nieuwdorp (1859), Nisse (1860)
en Wemeldinge (1866). De meeste stoven
werden, zoals dat ook vroeger de gewoonte
was, gezamenlijk gesticht door een aantal
belanghebbenden. In Nisse ging men zelfs
zover dat men - blijkbaar zeer gehecht aan
de oude traditie - het kapitaal verdeelde in
zestien parten. Van de veertien deelnemers
waren er daarom twee die ieder twee aan
delen voor hun rekening namen.3)
1868, een cruciaal jaar
Was 1826, het jaar dat de productie van
garancine werd uitgevonden, voor de mee
krapteelt een belangrijk jaar, de impact
hiervan verbleekte bij de gebeurtenissen
in 1868. In dat jaar slaagden de Duitse
chemici Graebe en Liebermann er name
lijk in, door een reducerende werking, de
alizarine om te zetten in anthraceen een
bestanddeel van steenkoolteer. Hierdoor
kon dit afvalproduct van de gasbereiding
als de moederstof der alizarine beschouwd
worden, daar de mogelijkheid geopend was
om omgekeerd uit anthraceen ook alizarine
te bereiden. Met deze ontdekking stond
de uitschakeling van de meekrapplant, de
eeuwenoude leverancier van het populaire
kraprood, voor de deur. De ontwikkelingen
zouden snel gaan. De Duitse uitvinders
publiceerden in januari 1869 hun nieuwe
procédé en ogenblikkelijk werd de syntheti
sche bereiding van alizarine fabrieksmatig
ter hand genomen. Nog in hetzelfde jaar
werd de eerste ton van de chemisch bereide
kleurstof op de markt gebracht. De eerste
berichten over het succes van de chemische
wetenschap veroorzaakten in alle meekrap-
telende landen grote beroering.
Toch werd de uiterste consequentie van de
ontdekking aanvankelijk nog niet geheel
beseft. Ongeloof, dat was vooral in Zeeland
hetgeen overheerste. Het kon toch niet zo
zijn dat het vanouds vertrouwde product
overbodig zou worden? Maar het was wel
degelijk zo. De kinderziektes die aan het
nieuwe procédé kleefden en de in het begin
te hoge kosten, werden snel overwonnen.
De nieuwe bereidingswijze werd grondig en
voortvarend opgezet en uitgebreid. De kwa
liteit van het nieuwe product kon de toets
der kritiek glansrijk doorstaan. De mee
krap zou snel van het toneel gaan verdwij
nen. Na een paar jaar was dat glashelder.
Kapelle, één van de allerlaatste
meestoven
Het beste bewijs van het nog geruime tijd
19