heersende ongeloof wat betreft de teloor gang van de meekrapteelt was dat men nog nieuwe stoven bouwde. Dat waren toch forse investeringen die terugverdiend moesten worden. In Rilland kwam in 1870 nog een meestoof tot stand. De stichting was het initiatief van een vijftal personen. Op basis van een in 1870 tussen veertien belanghebbenden gesloten overeenkomst werd in de zomer van 1871 in Wolphaarts- dijk ook nog een meestoof gebouwd.4) Dan de situatie in Kapelle. Er werd, zoals overal elders in de omgeving van oudsher meekrap geteeld, al was het de laatste decennia op een niet al te uitgebreide schaal en door een beperkt aantal boeren. (In bijlage 1 geven we een overzicht van de teelt in de gemeente - de kernen Kapelle, Biezelinge en Eversdijk - gedurende de jaren 1867-1876). Op 9 juni 1871 richtte de jonge en ener gieke landbouwer Adriaan Nijssen zich tot B&W met een brief, waarin hij schreef: dat hij voornemen is om op het perceelkadas traal bekend onder Sectie B no. 60, gelegen in deze gemeente, een gebouw te stichten hetwelk hij, na bekomene vergunning van Heeren Gedeputeerde Staten van Zeeland, wil inrigten tot meestoof voor het maken van racijn; dat hij echter ingevolge art. 19 der politieverordening van deze gemeente, tot dat bouwen de vergunning van Uwe Vergadering behoeft.5) De procedure verliep snel want de eigena ren van de omringende percelen maakten Afb. 4. De oudst bekende afbeelding van de meestoof, omstreeks 1910. (Uit: J. Bijlo, Kroniek van Kapelle- Biezelinge en Eversdijk, Middelburg 1923, pag. VII.) geen bezwaar en Gedeputeerde Staten verleenden op 30 juni de vergunning. Toen kon met de bouw een aanvang worden ge maakt. De voorbereidingen waren blijkbaar al eerder getroffen, want in het najaar van 1871 kwam de stoof in bedrijf. Het was een stoof'nieuwe stijl' waar het halffabrikaat racine werd bereid. Dit in tegenstelling tot vroeger, toen de stoven het eindproduct krappoeder produceerden. De warme stoof werd aan de straatzijde ge bouwd, aan beide zijden hiervan een aan gebouwde woonruimte. Deze woonruimtes waren bestemd voor de droger en één van de andere werknemers. De achterliggende koude stoof was met tien opslagvakken van beperkte omvang. Dit zal afgestemd geweest zijn op het areaal in de naaste omgeving. De verantwoordelijkheid voor het produc tieproces kwam in handen van Jan Pieter Slager, een speciaal aangetrokken droger. Op 12 september 1871 werd hij met zijn vrouw en vijf jonge kinderen in het bevol kingsregister van Kapelle ingeschreven. Ze kwamen in de stoof wonen en waren afkomstig uit Sint Maartensdijk op Tholen, het eiland dat de meest kundige drogers leverde. Vanaf het begin werd het gebouw tevens ingericht om er, behalve als hoofdactiviteit de bewerking van meekrap, tevens vlas te kunnen zwingelen. Uiteraard was het de bedoeling om het gebouw mede daardoor optimaal rendabel te maken. Op welke 20

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2016 | | pagina 22