m manier de werkzaamheden praktisch te combineren waren, weten we niet.6) Voor de financiering van de onderneming vond Adriaan Nijssen één medestander, de sinds een paar jaar in Kapelle gevestigde landbouwer Marinus de Jager. Aan hem verkocht Adriaan Nijssen voor een bedrag van 150,- de helft van het voor de bouw benodigde perceel grond. Hoewel we er geen informatie over hebben ligt het voor de hand om te veronderstellen dat ze de investering ieder voor de helft betaald heb ben. Blijkbaar stelden de stichters er prijs op dat het gebouw niet alleen doelmatig zou zijn, maar tevens allure zou uitstralen. De naar de straat gekeerde voorgevel van de warme stoof getuigt daar nog altijd van. In de beschrijving op de lijst van rijksmonu menten lezen we erover: een van de wei nige specimina op Zuid-Beveland van de utiliteitsbouw in de neo-rondboogstijl plm. 1870. Naast het vinden van een medefinancier zal de goedkeuring en ondersteuning voor het starten van de nieuwe onderneming door Arij Nijssen, de vader van Adriaan, van groot belang zijn geweest. Arij Nijssen, prominent en succesvol landbouwer in de gemeente, was een man met een langja rige ervaring. In 1854 was hij, evenals zijn zwager Willem de Groene, landbouwer te Wemeldinge, deelnemer in de meestoof te Kloetinge.7) In het verslag van de landbouw over 1866 in de gemeente Kapelle lezen we onder het hoofd 'ingevoerde verbeteringen': Eene Amerikaansche ploeg werd voor het eerst gebruikt door den landbouwer A. Nijs sen. De basis voor de beslissing om de meestoof te bouwen In een ver verleden was er in het centrum van de economische activiteit in het gebied van Kapelle, rondom de Biezelingse haven, een meestoof in bedrijf geweest. Vóór 1724 was deze meestoof echter al verdwenen. De verlanding van de haven in de tweede helft van de zeventiende eeuw had er aan de meeste bedrijvigheid een eind gemaakt, zo ook aan het functioneren van de mees toof. Waar werd de in de omgeving geteelde meekrap vanaf die tijd verwerkt? Daar hebben we geen informatie over.9) Het mag duidelijk zijn dat de stichting van de meestoof Den Berg aan de straat weg tussen Kloetinge en Kapelle in 1854 in een behoefte voorzag. De meekrapteelt kreeg in deze periode een nieuwe impuls en dat vereiste voldoende capaciteit voor de bewerking van het product. Niet voor niets was Arij Nijssen, samen met elf andere personen uit Kloetinge en omgeving deelnemer in deze stoof. De goede bereik baarheid ervan, vooral in de perioden dat slechte weersomstandigheden vele wegen nauwelijks berijdbaar maakten, was van groot belang. Zonder twijfel werd de in de gemeente Kapelle geteelde meekrap vanaf de stichting van de Kloetingse stoof daar verwerkt.10) Ook de stichting van de meestoof Rubia Tinctorum aan de Bonzijweg te Wemel dinge in 1866 kan nog wel een rol hebben gespeeld. In de gemeente Kapelle was er, zoals ook overal elders, tegen het eind van de jaren zestig sprake van een geleidelijke toename van de meekrapteelt. In 1868 werd 10 hectare gedolven, in 1869 was dat 17,30 hectare, om in 1870 te stijgen naar 22,50 hectare en in 1871 naar 25,60 hectare. De prijs van de racine bewoog zich op een acceptabel niveau. Zou deze ontwikkeling verder doorgaan en zou de Kloetingse stoof dan voldoende capaciteit hebben? Dan Afb. 5. Detail van het metselwerk aan de voorgevel, na de recente restauratie. (Foto collectie mevr. S. Nijssen.) 21 >8)

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2016 | | pagina 23