maar beter het initiatief tijdig in eigen
hand nemen en zelf een meestoof bouwen.
Dit kon ook nog een stimulans zijn voor
verdere uitbreiding van de teelt in de di
recte omgeving.
Het komt ons waarschijnlijk voor dat de
stichters van de stoof vanaf het eerste
moment hun kaarten eveneens hadden
gezet op de bewerking van vlas. Een breder
draagvlak verschafte hoe dan ook meer
zekerheid. Het is uiteraard gissen of dit
ook van doorslaggevend belang is geweest
in de beslissing om de stoof te bouwen.
In het verslag van de landbouw over het
jaar 1871, het jaar van de stichting van
de meestoof lezen we: Voor het eerst werd
door een paar landbouwers [Nijssen en De
Jager] het vlas voor eigen rekening bewerkt
doch de resultaten daarvan zijn nog onbe
kend en het is dus onmogelijk daaromtrent
iets op te geven.n)
Geen succesverhaal
Degenen die goed op de hoogte waren van
de internationale ontwikkelingen en die in
staat waren om daar op een neutrale wijze
en met verstand van zaken naar te kijken,
zullen de wenkbrauwen gefronst hebben
bij het vernemen van de plannen voor de
bouw van de meestoof. In Duitsland werd
al hard gewerkt om er voor te zorgen dat
binnen korte tijd aan de vraag naar de
synthetische alizarine kon worden voldaan.
Daar moest in feite serieus rekening mee
gehouden worden.
Waarom dan de ontwikkelingen niet één of
twee jaar afgewacht? Maar vader en zoon
Nijssen waren voortvarende lieden, die
niet snel een eenmaal gemaakt plan lieten
varen. Ze konden trouwens vanuit hun po
sitie - en dat is volkomen begrijpelijk - wel
licht ook niet overzien dat de consequentie
van de nieuwe ontdekking inhield dat na
eeuwen van continuïteit nu in één decen
nium alles teniet zou worden gedaan.
Wat de kwaliteit betreft, reeds in 1872
stond vast dat het nieuwe product ten
opzichte van de kleurechtheid niet voor
het plantaardige onderdeed, terwijl het
door zijn grote zuiverheid in warme gloed
de 'natuurlijke' tinten duidelijk overtrof.
In 1873 was het aanbod van synthetische
alizarine al zo groot dat de prijs van de
meekrap onder de grens van een lonende
teelt zakte.12) Daar zou geen verande
ring meer in komen. Het was gebeurd, de
telers moesten wel afhaken, of ze wilden of
niet. In 1876 werd in de Kapelse stoof de
opbrengst van de laatste gedolven hectare
meekrap verwerkt. Op enkele plaatsen
hield de teelt nog op beperkte schaal een
aantal jaren stand.13)
De droger Jan Pieter Slager was met zijn,
de laatste jaren met twee kinderen uitge
breide gezin, al in april 1875 weer naar
Sint Maartensdijk vertrokken. Hij zal een
ervaring rijker en een illusie armer ge
weest zijn.
Ook de bewerking van vlas, het tweede
product waarmee men de meestoof renda
bel wilde maken, leverde een teleurstellend
resultaat op. Daar was - achteraf gezien
- een aannemelijke verklaring voor. Vlas
was een gewas waarvan in de omgeving
jaarlijks een behoorlijke oppervlakte werd
verbouwd. Al vele jaren was het echter zo
dat de landbouwers het vlas overwegend
niet voor eigen rekening verbouwden, maar
hun grond voor de teelt verhuurden. We
citeren als voorbeeld het verslag over de
voortbrengselen van de landbouw in de
gemeente Kapelle over het jaar 1852: Het
vlas wordt meestal verbouwd voor rekening
van lieden uit Holland die daartoe landen
huren.14)
Het verslag van de landbouw over het jaar
1873 vermeldt dat in de gemeente Kapelle
28,80 hectare vlas werd verbouwd met de
aanvullende mededeling: Nadat het getrok
ken is, werd het naar de omstreken van Rot
terdam en Dordrecht vervoerd om aldaar
verder te worden bereid.
In 1875 werd 60 hectare vlas verbouwd.
Het verslag over dat jaar geeft ons ver
gelijkbare informatie: Er bestaat in deze
gemeente eene inrigting waar het vlas
verder bewerkt wordt, het grootste gedeelte
wordt echter nadat het geplukt is naar de
omstreken van Rotterdam gezonden, waar
het verder bewerkt wordt.15)
In het verslag over 1878 is onder het hoofd
Woorhanden vlasbereidingsinrichtingen'
niets meer ingevuld. Hieruit is op te maken
dat aan het vlas zwingelen in de meestoof
22