Het Wilhelmus: drie misverstanden
Bram Maljaars
De bekende schrijver Harry Mulisch ver
telt in een van zijn verhalen, Kroonprins
hoe een menigte, die zich op het markt
plein vóór een raadhuis bevindt, spontaan
het Wilhelmus aanheft op het moment
dat op het bordes de kroonprins van een
buitenlandse mogendheid verschijnt. Maar
het gezang is nogal ongelijk, want, zo
schrijft Mulisch dan: verderop was men al
met de Koning van Hispanië bezig, terwijl
men hier nog bij den doet verwijlde.
Om het laatste gaat het mij hier; dat slaat
uiteraard op de vierde regel van het eer
ste couplet, die de meeste Nederlanders
nog wel kennen: Blijf ik tot in den doet.
Inderdaad, wij zingen hier meestal doet
met de oe van boek - je kon het enkele ja
ren geleden bij de inhuldiging van Willem
Alexander duidelijk waarnemen en men
hoeft maar te letten op de mond van de
Oranjespelers die bij een internationale
voetbalwedstrijd meezingen, om te weten
dat dit nog geen verleden tijd is. Intussen
realiseren we ons met z'n allen best dat het
gaat om getrouw blijven tot in de dood. Dit
zingen van doet in plaats van doot is een
van de misverstanden met betrekking tot
ons nationale volkslied. Wat is hier name
lijk aan de hand?
...in den doet?
In de oudste versies van de tekst van het
Wilhelmus die wij kennen, in de Geuzen
liedboeken van 1576, 1577 en 1581, staat
in de vierde regel van het eerste couplet
gewoon dootmet oo dus. Misschien zult u
zeggen: Ja, maar dan rijmt het niet op het
woord bloet in regel 2: Ben ik van Duit sen
bloet. Nu, dat klopt, maar dat moet ons niet
verbazen, want als we het hele Wilhelmus
doorlezen, alle vijftien coupletten, komen
we nog verschillende andere plaatsen tegen
waar het rijm niet klopt. De duidelijkste
gevallen zijn: stam - man (coupl. V, 2-4),
gront - bekant XIII, 6-8) en noot - ver
strooit (XIV, 2-4). Kennelijk heeft de dich
ter van het lied, wie dat dan ook geweest
moge zijn, zich niet zo erg om foutloze rijm
woorden bekommerd.
Nu is het wel zo dat men in latere versies
van het Geuzenliedboek doet ging schrij
ven in plaats van doot. De reden is duide
lijk: om het op die manier op bloet te laten
rijmen. Maar ook in dat geval is dat uit
sluitend visueel, voor het oog. We moeten
niet denken dat men in de zestiende en ze
ventiende eeuw ook doetmet een oe, sprak
en zong! Spelling van oe voor de klank oo
was in die tijd nog de gewoonste zaak van
de wereld. De 'e' diende in dat geval als
verlengingsteken, dus om aan te geven
dat het om een lange klinker ging en niet
om een korte. Men spelde dus bijvoorbeeld
groetom aan te geven dat het niet om het
woord grot ging maar om het woord groot.
Zo kwam ik ergens tegen: Godes groete
mogentheyt. Men spelde trouwens ook 'ae'
in een woord als maet, om het van mat te
onderscheiden. In de tekst van het Wilhel
mus zijn daar diverse voorbeelden van te
vinden: beswaert, onversaecht, dienaer e.a.
De moraal van dit verhaal is dus deze, dat
we er eigenlijk, historisch gezien, een beet
je dwaas aan doen, als we bij het aanheffen
van ons volkslied uit volle borst zingen:
Blijf ik tot in den doet. Ik raad dan ook aan
voortaan gewoon doot te zingen. Maar ja,
als men wil dat de woorden ook hoorbaar
precies rijmen...
...van Duitsen bloet?
Het volgende misverstand dat ik hier wil
noemen, is meer inhoudelijk van aard
en betreft de tweede regel van het eerste
couplet: Ben ik van Duitsen bloet. Het is na
onze ervaringen in de Tweede Wereldoorlog
toch eigenlijk wel bijzonder merkwaardig
dat wij, nota bene in onze nationale hymne,
deze regel zingen. Zolang we zonder enig
nadenken zingen, is er niet zo veel aan de
hand, maar zodra we er ons ook maar een
beetje van bewust worden wat we zingen,
komen de twijfels.
Zo herinner ik mij nog goed dat ik, ette
lijke jaren geleden inmiddels, voor een
oranjevereniging ergens in den lande, een
42