het ook zoiets als burgerlijke ongehoor zaamheid prediken. Ik kwam dit misver stand zelfs tegen bij niemand minder dan de bekende theoloog K.H. Miskotte. Die deelt, als hij nog een Zeeuwse dorpsdomi nee is, in een van de bijdragen aan zijn Gemeenteblaadje Cortgene mee dat hij het aantrekkelijke van het Wilhelmus onder andere vindt dat het de kritiek is op zijn ei gen zangers. Hij bedoelt daarmee dat al die brave burgers die uit volle borst het volks lied aanheffen, hun verknochtheid aan het bestaande uitzingen, en niet in de gaten hebben dat het Wilhelmus juist kritiek is op de bestaande orde, dat het de status quo omvergooit. Wat een misvatting! Niets is namelijk min der waar. Ik weet niet in hoeverre men het zich realiseert, maar als we de laatste twee regels van het eerste couplet van het Wilhel mus zingen, zingen we daarmee ten diepste onze onderwerping aan het gezag van de wettige overheid uit. De koning van Hispan- je, Filips II, was in die tijd onze wettige koning. Als opvolger van zijn vader, Karei V, Afb. 1. Dirk Barendz., de Prins van Oran je op vijftigjarige leeftijd. (Collectie ASD Rijksmuseum.) was hij behalve koning van Spanje ook heer der Nederlanden, en er was dan ook geen Nederlander die de rechtmatigheid daarvan in twijfel wenste te trekken. Als de dichter van het lied Willem van Oranje in de mond legt dat hij de koning altijd geëerd heeft, bedoelt hij daarmee tot uitdrukking te brengen dat Oranje geen rebel, geen opstan deling is, die tegen de koning, Gods plaats vervanger op aarde, in opstand komt. Hij is zeer beslist niet iemand die tweedracht, sekten en muiterij in een wereldlijke rege ring begeert aan te richten. Integendeel, de dichter verwijst met de laatste regel van het eerste couplet direct naar de bekende tekst in 1 Petr. 2:17: Vrees Godeer de koningen indirect naar Gods gebod om zich aan de door Hem aangestelde machten te onder werpen (Rom. 13!). Het Wilhelmus is dan ook een apologie, een verdedigingsgeschrift. Het wil Oranje verdedigen tegen de beschuldiging van wat toentertijd als een van de grootste zonden werd beschouwd: het opstaan tegen de wet tige vorst, de majesteit. Dat dat in het lied een heel belangrijke gedachte is, blijkt wel daaruit dat het in het laatste couplet her haald wordt: Voor God wil ik belijden En Zijne grote macht Dat ik tot gene tijden De koning heb veracht. (gene tijden nooit) Wij moeten dus goed beseffen dat dit het uitgangspunt is in het denken van de zes- tiende-eeuwse gelovige: je onderwerpt je aan de machten die over je gesteld zijn; zo niet, dan verbreek je de orde, dan verbreek je Gods orde; dan sta je in wezen tegen Hem op. Dit is het fundament. Pas als dat gezegd is, komt er een andere gedachte bij, namelijk dat verzet geoorloofd is, ja zelfs geboden, als ontwijfelbaar is komen vast te staan dat een regering ontaard is in een tirannie. Welnu, dat was het geval met Alva en de Inquisitie (en niet te vergeten met Hitier en Nazi-Duitsland). En daarom hebben we in ons Wilhelmus ook het geluk kig nog door velen gekende zesde couplet, waarin de dichter Oranje niet alleen op 44

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2016 | | pagina 46