3. Cornells Adriaansz van Noorden, landman, secretaris te Nisse, over leden voor 25 januari 1664, trouwt met Mayken Gort, dr. van Adriaan Cornelisse Gort en Cornelia van Loenhout, gedoopt te Kruiningen in januari 1630, overleden voor 30 mei 1663. Susanna Cornelisse Dominicus, trouwt (2) met Joannis Janse Duvelander, schepen te Kloetinge, gezworene van de Breede Watering Bewesten Yerseke, overleden op 19 december 1660. Uit dit huwelijk Crijntje Jans, overleden in 1671, trouwt met Cornelis Adriaens Gort, zn. van Adriaan Cornelisse Gort en Martijntje Foorts Sweedijck, schepen te Kloetinge, gezworene van de Breede Watering Bewesten Yerseke. Er zijn ook dalingen en stijgingen in vermo gen die niet aan huwelijken of erfenissen worden toegeschreven. In de kohieren wordt slechts eenmaal een expliciete (maar enigs zins mysterieuze) reden genoemd voor een daling, als Pieter Gabriels d'Hertoge uit Kloetinge in 1630 van 4.000 naar 2.000 wordt verminderd onvermidts syn notoir onge- luck. In andere gevallen wordt geen reden genoemd. Bij stijgingen gaat het meestal om beperkte bijstellingen van het vermogen naar boven. Het is niet onwaarschijnlijk dat het hier gaat om de resultaten van goed onderne merschap binnen de opgaande landbouweco nomie van de eerste helft van de zeventiende eeuw. Overigens hebben niet alleen de boeren, maar ook anderen hiervan kunnen profiteren. De Biezelingse schippers Willem Willems den Ouden en Willem Willems de Jonge stegen van een vermogen van respectievelijk 4.000 en 6.000 in 1626 naar 9.000 in 1641. De top 1% heeft in de periode 1626 tot 1641 haar positie grotendeels behouden, maar lijkt zeer beperkt van de economische voorspoed te hebben geprofiteerd. Hun vermogen is gelijk gebleven of blijkt zelfs iets verwaterd in de erfdelingen.24' Omdat er na 1641 grotere tijdspannes zitten tussen de kohieren is het niet mogelijk om de ver schuiving in individuele vermogens in deze periode gedetailleerd in kaart te brengen. Wel kan de globale dynamiek over het tweede en derde kwart van de zeventiende eeuw zichtbaar gemaakt worden. Daartoe beschouwen we de economische elite van 1666.25) Tabel 2 laat de rijkste 1% van dat jaar zien. In vergelijking met de top 1% van 1626 en 1641 is er sprake van continuïteit, maar zijn er ook duidelijke verschillen. De continuïteit zit vooral bij de landbouwers uit het 'oude land' van Zuid-Beveland. Het betreft hier de nazaten van Cornelis Dominicus, Lambrecht Jacobse en Adriaen Gort, die eerder genoemd werden, maar ook anderen hadden ouders, grootouders of schoonouders die in 1626 al tot de top 1% behoorden. En ook anderen, zoals de weduwe van de Wemeldingse ambachtsheer Foort Rijn, hadden voorou ders die eerder voor aanzienlijke bedragen werden aangeslagen. Binnen deze groep zijn er stijgers en dalers, maar mede door de sterke familievervlechtingen lijkt deze bovenlaag van rijke boeren redelijk goed in stand gebleven. Een opvallend verschil met 1626 vormen de landbouwers uit het 'nieuwe land' van Zuid-Beveland. In de nieuwe polders, die gekenmerkt worden door relatief grote, rationele bedrijven en vruchtbare grond, hebben zich in de loop van de zeven tiende eeuw verschillende boeren kunnen ontworstelen aan de grondeigenaars en een behoorlijk vermogen weten op te bouwen. Deze groei is in zekere mate in Borssele en Wolphaartsdijk zichtbaar, maar vooral in 's-Heer Arendskerke.26' Opvallend is ook dat migratie een zekere rol is gaan spelen. De top 1% bevat een vijftal predikanten en een militair - luitenant Ingels - die niet uit de lokale bevolking afkomstig zijn. In het eerste kwart van de zeventiende eeuw waren de toenmalige predikanten nog weinig vermo gend, maar inmiddels hebben zij blijkbaar vermogen weten op te bouwen, bijvoorbeeld door goed te trouwen. Ook blijken enkele zonen van rijke Zeeuwse families, zoals Abel van Hesse en Johannes Eversdijck, hun roeping te hebben gevonden. Bestuurlijk speelden predikanten echter geen rol. Dat 9

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2017 | | pagina 11