familiebanden aangeknoopt, vooral in zestiende en het begin van de zeventiende eeuw, ook in de bovenlagen van de bevol king.3^ Dit zou vermogensinjecties hebben kunnen geven van de rijkere stad naar bepaalde families op het platteland.321 Of dit echter een substantiële invloed heeft gehad op de elitevorming is nog onduidelijk. Een andere vorm van externe vermogensin jecties kan door gefortuneerde immigranten zijn ingebracht. Ook hier lijkt de 'timing' op Zuid-Beveland te verschillen van bijvoor beeld westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Daar waren het rijke Franse boeren die zich daar in de vroege achttiende eeuw vestigden en voor een belangrijk deel de elite gingen vormen in de latere achttiende eeuw.33' In Zuid-Beveland heeft de immigratie van plattelandsbewoners - vooral vanuit Vlaanderen en vanuit het verdronken land van Zuid-Beveland Beoosten Yerseke - met name in de zestiende eeuw en het eerste kwart van de zeventiende eeuw plaatsge vonden. Veel van deze immigranten zullen door oorlog of watersnoden verarmd zijn geweest, maar enkelen hebben ook een aanzienlijk deel van hun rijkdom kunnen meenemen of terughalen. In de periode die in dit artikel centraal staat behoorden de vermogende immigranten, of hun nakome lingen, al vaak tot de gevestigde orde.34) Ook dit kan aan een vroegere elitevorming hebben bijgedragen, al is vooralsnog ondui delijk in welke mate. Conclusie In dit artikel zijn de vragen opgeworpen hoe rijk de economische bovenlaag van het platteland van Zuid-Beveland was in het tweede en derde kwart van de zeventiende eeuw, waar deze rijkdom vandaan kwam en hoe deze zich ontwikkelde, en in hoeverre er sprake was van elitevorming? Concluderend kan gesteld worden dat er een aanzienlijke groep bestond met een klein vermogen en een kleine groep (de top 1%) met een aanzienlijk vermogen. Deze groep bestond hoofdzakelijk uit landbouwers, zowel protestanten als katholieken, in de loop van de periode aangevuld met predikanten. Binnen deze groep bevond zich een kleine groep die als rijk was aan te merken, zij het niet zo rijk dat zij tot de gewestelijke bovenlaag kon worden gerekend. Deze groep, die de basis voor haar vermogen al in eerdere tijden had gelegd, toont duidelijke trekken van elitevorming en lijkt rijkdom en maatschappelijke posities goed vast te kunnen houden. 'Nouveaux riches' zijn er alleen onder de predikanten en in de nieuwere polders. Een verklaring voor dit Zuid-Bevelandse patroon van zeventien- de-eeuwse agrarische elitevorming is in verband gebracht met de ouderdom van de polders, de relatie met de Goese burgerij en de immigratie van vermogende boeren in de zestiende en vroege zeventiende eeuw. Er worden ook verschillende vragen opge roepen. Er is maar een beperkte periode bekeken en verder onderzoek is nodig naar agrarische rijkdom en elitevorming in de periodes voor 1620 en na 1670. Om een goede vergelijking te kunnen maken met de studies van Van Cruyningen, en Brusse en Mijnhardt moeten vooral de ontwikkelingen in de achttiende eeuw worden uitgediept. In hoeverre doorstaat de zeventiende-eeuwse elite de lange periode van neergang en welke nieuwe families gaan na 1750 tot de bovenlaag behoren? Zijn deze families rijker dan de zeventiende-eeuwse elite, in absolute zin en in vergelijking met de steden, en vindt er naast economische en politieke elitevorming ook culturele eli tevorming plaats? Heeft de dynamiek in nieuwere polders in 's-Heerenhoek, 's-Heer Arendskerke, Borssele en Wolphaartsdijk meer overeenkomsten met de ontwikkelin gen in westelijk Zeeuws-Vlaanderen? Hier is verder onderzoek voor nodig. Een tweede lijn van onderzoek is om de relatie tussen de economische en bestuur lijke kant van de elitevorming nader te bestuderen. Er is in dit artikel getoond dat de economische bovenlaag - voor zover protestants - goed vertegenwoordigd was in schepenbanken en waterschapsbestu ren, maar de exacte relatie tussen rijkdom en macht is nog onduidelijk. Omdat de bestuurlijke functies op het platteland op dorpsniveau werden uitgeoefend - met de Brede Watering Bewesten Yerseke als 12

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2017 | | pagina 14