morele verheffing van gevangenen. Onder
invloed van dit genootschap werd in 1833
in Rotterdam de eerste Nederlandse jeugd
gevangenis opgericht. Vooralsnog was het
een druppel op een gloeiende plaat, maar in
ieder geval een begin van verbetering.
Tegen het midden van de eeuw nam de
overheid - ook kijkend naar nieuwe experi
menten in het buitenland - steeds meer het
initiatief tot verbetering van het lot van cri
minele kinderen van het particuliere genoot
schap over. In 1857 opende de Nederlandse
overheid het eerste opvoedingsgesticht voor
jeugdige criminelen. Weliswaar maar voor
een deel van de totale groep criminele kin
deren en in een stedelijke omgeving, maar
het idee van heropvoeding van criminele
kinderen en de verantwoordelijkheid van
de overheid daarvoor was ermee gevestigd.
Vanaf 1857 kwam de zorg voor criminele
kinderen daardoor in een stroomversnelling
met als gevolg dat de meeste niet meer tot
een straf in een gevangenis werden veroor
deeld maar ter opvoeding naar een verbeter
huis werden gestuurd.
In 1886, met de inwerkingtreding van de
Gestichtenwet, werden alle penitentiaire
jeugdgestichten tot Rijksopvoedings
gestichten omgevormd. Het opvoedend
element in de zorg voor criminele kinderen
kreeg hierdoor de eerste aandacht.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid
van jeugdige criminelen raakte steeds meer
op de achtergrond door de nadruk die op
hun verwaarloosde opvoeding werd gelegd.
De ouderlijke verwaarlozing werd nu steeds
meer als oorzaak van het crimineel gedrag
beschouwd. Na bijna een eeuw werd in 1905
zelfs het principe verlaten dat strafbaarheid
van kinderen van hun zogenaamde oordeel
des onderscheids afhing. Met de invoering
van de Kinderwetten in dat jaar veranderde
er veel.3)
De rechtbank te Goes
Bij de invoering van de Code Pénal in
1811 werd Goes evenals Middelburg en
Zierikzee arrondissementshoofdplaats.
Het gebied onder de jurisdictie van Goes
besloeg Zuid- en Noord-Beveland en Oost
Zeeuws-Vlaanderen. Dit betekende dat in
Goes een rechtbank van eerste aanleg werd
gevestigd. Deze rechtbank was belast met de
rechtspraak in civiele en correctionele zaken
en appèl in politiezaken. Toen de Fransen
in 1813 vertrokken waren, bepaalde de
Soevereine Vorst - naar we kunnen aan
nemen gemakshalve dat de bestaande
rechterlijke organisatie gehandhaafd zou
blijven. Deze toestand duurde tot 1838, toen
de wet op de rechterlijke organisatie van
1827 werd ingevoerd.4'
De rechtbanken van eerste aanleg werden
toen omgezet in arrondissementsrechtban
ken. In 1877 werd de in Goes gevestigde
rechtbank opgeheven en samengevoegd met
Middelburg.
Hieronder een aantal voorbeelden van
rechtszaken tegen soms zeer jonge kinderen.
Ze geven ons een inkijkje in het leven van
deze kinderen in de kind-onvriendelijke
negentiende-eeuwse maatschappij.
Rechtszitting maandag 28 december
1818
Beklaagde: Pieter Polderdijk, zoon
van Marinus, oud 15 jaren, geboren te
Heinkenszand, wonende onder Goes, arbei
der. Verdacht van diefstal.
De landbouwer Jan van Maldegem woonde
buiten den Heer Hendrikskinderenpoort te
Goes. Het was zaterdag 21 november 1818.
Zijn echtgenote Johanna Kooreman had
gewassen, onder andere eenen rooden katoe
nen halsdoek, welke destijds op eene doorn
haag behoorende tot de erve van hare woning
te droogen hing. Het was een prachtige hals
doek die gemakkelijk te gelde kon worden
gemaakt. Voor Pieter Polderdijk, die ook aan
de 's-Heer Hendrikskinderendijk woonde,
daarom te verleidelijk om te laten hangen.
Hij zag kans om de halsdoek ongezien weg
te nemen. De huisvrouw van Pieter Pako,
die ongetwijfeld kon begrijpen dat Pieter er
niet eerlijk aan was gekomen, betaalde hem
er echter twaalf stuivers voor, welke hij ten
zijnen gebruike heeft aangewend.
Dit kon natuurlijk niet geheim blijven en
twee dagen later werd hij dan ook aange
houden. Hoewel dat begrip toen nog onbe
kend was, had Pieter ondanks zijn jeugdige
leeftijd al veel van een draaideurcrimineel.
Op 22 mei 1817 en op 26 maart 1818 was
18