Afb. 2. Hoofdtooi met stikken Er kwamen meer veranderingen. De beugel werd van zilver, de stikjes van goud, al kwamen er ook zilveren en koperen stikjes als je minder te besteden had. En ze groei den met de welvaart mee. Om het goudge wicht betaalbaar te houden werden ze wel steeds dunner gemaakt. Eind negentiende eeuw werden ze aan de achterkant weer ver sterkt met stripjes goud omdat ze anders te slap werden. En natuurlijk wisten de goud smeden de stripjes ook weer te verfraaien en zo onderdeel te maken van de versie ring. Doordat de stikken recht naar voren stonden en steeds groter werden, werden ze hinderlijk met dragen. Ze werden daarom in de loop van de tijd steeds meer opzij gebogen tot ze haaks op de beugel stonden. Het gevolg was wel dat de bewerkte, mooie kant, nu achterkant werd. Hoofdstuk 4 van het boek gaat over bol- en filigrainspelden, ook vooral op Zuid- Beveland. Vanaf het begin van de dracht werd het oorijzer met spelden vastgezet in de muts. Om dit te vergemakkelijken zaten er gaatjes in het oorijzer. Koperen spelden werden vanaf de buitenkant van de muts in een gaatje gestoken. Omdat ze in het oog vielen liet de rijkere klasse daarom deze spelden van goud of zilver maken. Een paar gouden spellen om het oorijzer vast te zetten en paerel spellen om de bovenmuts aan de ondermuts te spelden ter hoogte van de oren. Dat was de norm in de achttiende eeuw. De vorm en uitvoering kwamen overeen met de speldjes die bij bodemvondsten zijn ontdekt. In de loop van de tijd en met de toename van de welvaart werden ze groter, net als de stikken. Er is er een bekend met een diameter van 10 mm uit circa 1800, van 17 mm uit circa 1825, van 25 mm rond 1855 en zelfs van 35 mm rond 1900 en dat was geen uitzon dering! Je liep als het ware met een paar 'kerstballen' aan je hoofd die een heel gewicht hadden en de boerinnen wisten dan ook niet hoe gauw ze deze spellen uit moesten doen als ze thuis kwamen van de kerk. En zo draaide de beweging naar groter weer om. De bollen werden kleiner, nu gecombineerd met een model speld dat in de negentiende eeuw in de mode was gekomen, de zogenaamde facetspeld. Die verdween na 1895 ook weer uit de mode en werd vervan gen door een speld van ongeveer hetzelfde formaat, opgemaakt uit draadwerk: de can- tillespeld, vaak met pareltjes versierd. Het toppunt van rijkdom waren gouden stikken van draadwerk, met gouden bolspelden, ook van draadwerk. Maar dit was slechts aan een enkeling voorbehouden en ging omstreeks 1885 ook weer uit de mode. Vanwege het groter worden van de bollen steeg ook de prijs. Omdat ze effen zijn van vorm waren ze gemakkelijk na te maken in koper (messing). Na het vergulden zag niemand het verschil, maar ook een wekelijkse poetsbeurt deed wonderen. Dat gebeurde vaak op zaterdag wanneer de schone muts voor zondag werd klaarge maakt. Om te voorkomen dat de aanraking door het koper de muts meteen lelijk maakte, werd de steel met eau de cologne behandeld en vervolgens gepoetst. De rijkere boerinnen lieten ook wel eens een gouden 29

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2017 | | pagina 31