Rijkdom op het platteland van Zuid-Beveland
in de zeventiende eeuw
Klaasjan Visscher
Introductie
Nog niet zo lang geleden was Zeeland een
provincie van rijke boeren. Op de vruchtbare
zeeklei had zich een groep van herenboeren
gevormd, die grote bedrijven bezaten en in
de dorpen de dienst uitmaakten. Enkele
boeren behoorden zelfs tot de economische
toplaag van de provincie en bekleedden
bestuurlijke posities op bovenlokaal niveau.
Op de lijsten van de meest vermogende
ingezetenen van ZeelandX) zijn aan het eind
van de negentiende eeuw en het begin van
de twintigste eeuw verschillende eigenge-
erfde herenboeren te vinden, waaronder ook
enkele landbouwers uit Zuid-Beveland.2)
Deze boerenrijkdom is er niet altijd geweest.
In studies van het platteland van westelijk
Zeeuws-Vlaanderen en Schouwen-Duiveland
is aangetoond dat pas in de tweede helft van
de achttiende eeuw een groep grote boeren
een aanzienlijk vermogen weet op te bouwen
- mogelijk gemaakt door stijgende prijzen
van landbouwproducten, lage arbeidskos
ten en een zich terugtrekkende stedelijke
elite waardoor zich op het platteland een
economische, politieke en culturele elite kon
vormen die ook in de eeuw daarna groten
deels stand zou houden.3)
Over de rijkdom van de plattelandsbevol
king in de periode voor de achttiende eeuw
is relatief weinig bekend. Verondersteld
wordt dat men vooral afhankelijk was
van ambachtsheren en landeigenaren die
buiten de dorpen woonden en dat zelfs de
dorpselites - voornamelijk bestaande uit
gezeten boeren - niet bijzonder vermogend
waren.4) Grote bedrijven kwamen minder
voor, de kloof tussen rijk en arm was kleiner
dan in latere tijden, en bestuurlijke dynas
tieën zouden nog nauwelijks bestaan.5)
Aan de andere kant was ook in die periode
de Zeeuwse landbouw al relatief hoogont
wikkeld en marktgericht,6) en is het is niet
ondenkbaar dat bepaalde boeren al in die
periode een behoorlijk vermogen hadden
kunnen opbouwen, met name in het eerste
deel van de zeventiende eeuw, toen de
graanprijzen een stijgende lijn vertoonden.
Er is echter nog nauwelijks systematisch
onderzoek gedaan naar de economische
positie van de Zeeuwse plattelandsbevolking
in deze periode, en zeker voor Zuid-Beveland
is dit een grotendeels onontgonnen terrein.
Het doel van dit artikel is om de rijkdom
van de plattelandsbewoners van Zuid-
Beveland in de zeventiende eeuw nader
in kaart te brengen. Hoe rijk was de eco
nomische bovenlaag van gezeten boeren
en andere vermogenden? Waar kwam hun
rijkdom vandaan en hoe ontwikkelde deze
zich in de loop der jaren? En in hoeverre
was er sprake van elitevorming? Om deze
vragen te kunnen beantwoorden zal gebruik
gemaakt worden van een nog weinig benutte
bron: de kohieren van de 1.000® en 500e
penning op de roerende en onroerende goe
deren. De 1.000® penning, een vermogens
belasting voor personen die gegoed waren
voor 2.000 of meer, werd in 1622 ingevoerd
door de Staten van Zeeland. Hierin werden
alle roerende en onroerende goederen
rentenactiënschuldencrediten, schepen,
koopmanschappen, geit, uesselen, juweelen,
meubelen, ende andere goederen, geen uyt-
gesondert meegenomen.7) Vanaf 1629 werd
deze verdubbeld tot een 500e penning en
met tussenpozen geheven tot 1654. Tijdens
de Tweede Engelse oorlog (1665-1667) werd
deze belasting opnieuw ingevoerd.8) Voor dit
artikel zal gebruik worden gemaakt van de
kohieren voor Zuid-Beveland van 1622 tot
1671.9) Daarnaast zullen verschillende rech
terlijke archieven en genealogische bronnen
gebruikt worden om de bezittingen, bestuur
lijke functies en familieverbanden van de
plattelandsbewoners nader te onderzoeken.
Een relevante vraag vooraf is hoe accuraat
deze vermogingsbepalingen in de 1.000® en
500e penning zijn. Het zijn lastige schattin
gen en waar de Staten belang hebben bij een
2