Afb. 3. Kohier 1.000" penning 1626 (Kloetinge), Archief Stad Goes inv.nr. 4365.
\BSzS&s*
2T v\
Verburgh. Lambrecht Jacobse en Adriaen
van Noorden waren allebei getrouwd met
een dochter van Cornelis Dominicus.
Op basis van het bovenstaande kunnen
we stellen dat rond het eerste kwart van
de zeventiende eeuw op het platteland
van Zuid-Beveland een aanzienlijke groep
mensen leefde met enig vermogen, en
dat er hierbinnen een kleine bovenlaag
bestond met een aanzienlijk kapitaal.
Elke grens is arbitrair, maar als we die bij
20.000 trekken blijft er een heel kleine
groep gegoede plattelanders over, in 1626
bestaande uit Cornelis Meulman, Cornelis
van Alphen en de weduwe van Cornelis
van Loenhout. Als we ook het kohier van
november 1622 hierbij betrekken, kunnen
we Adolph van Oostee en Cornelis Jobse -
de broer van de weduwe van Cornelis van
Loenhout - beiden met een vermogen van
30.000, en Cornelis Dominicus, wiens
sterfhuis 32.000 waard was, aan dit rijtje
toevoegen. Deze kleine groep van zes mensen
was rijk te noemen, in absolute zin en in
verhouding tot andere plattelanders. Als we
de elite van Goes in de vergelijking betrek
ken behoren zij echter niet tot de allerrijkste
inwoners van Zuid-Beveland,19) en zeker
niet tot de rijksten van de provincie. In de
zeventiende eeuw zat de Zeeuwse rijkdom
nog vooral in de steden.
Continuïteit en dynamiek
Waar het vermogen van de hoogst aange-
slagenen vandaan kwam en hoe lang dit
al in de familie zat is door een gebrek aan
zestiende-eeuwse bronnen niet precies te
zeggen. Voor zover de vaders en grootvaders
van de hierboven besproken top 1% bekend
zijn betreft dit echter ook vaak mensen
met grond en bestuurlijke functies in de
dorpen van Zuid-Beveland.20) We kunnen dus
aannemen dat het in grote mate om overge-
erfde rijkdom gaat vanuit de lokale bevol
king. Er lijken zich nauwelijks nieuwkomers
in deze bovenlaag te bevinden.21) Voor de ont
wikkeling van de vermogens na 1626 is een
scherper beeld te krijgen. Er kunnen drie
verschillende oorzaken worden onderkend
voor de dynamiek in vermogens. Een eerste
relateert aan huwelijken en erfenissen. Door
een rijke weduwe of erfgenamen te trouwen
kan iemand zijn vermogen vergroten. Als een
partner echter overlijdt en er met de erfge
namen gedeeld moet worden, leidt dit tot een
daling van het vermogen van de weduwe of
weduwnaar, terwijl de andere erfgenamen
er hun voordeel mee doen. Een tweede reden
relateert aan het 'ondernemerschap' van
de plattelandsbewoners. De landbouw was
marktgericht, dus door slim te investeren,
de juiste producten te telen en goed te
verkopen, en door eventuele andere bronnen
van inkomsten aan te boren, konden boeren
en lokale winkeliers en ambachtslieden
hun fortuin vergroten. Zeker in de eerste
helft van de zeventiende eeuw, een tijd van
economische opgang en een verbeterende
infrastructuur op Zuid-Beveland, zouden
boeren hier hun voordeel uit kunnen halen.
Maar het kan natuurlijk ook tegen zitten,
door verkeerde investeringen of een daling
van de prijzen van landbouwproducten, wat
een daling van het vermogen tot gevolg had.
Tenslotte kan ook migratie van en naar het
platteland van Zuid-Beveland een effect
hebben gehad, niet direct voor individuele
vermogens, maar wel voor de onderlinge
verhoudingen. Als de rijkste inwoners
vertrekken - naar de stad of een ander
eiland - of als er juist nieuwe rijken op het
platteland komen wonen, kan dat de econo
mische structuur veranderen. De vraag is
welke invloed deze factoren hebben gehad op
6
3wC