f dijken hier in een zorgwekkende toestand, terwijl men ook met grondvallen te kampen had. Er konden nauwelijks personen worden gevonden die het dijkgraafschap wilden pachten, niemand wilde de verantwoorde lijkheid dragen voor deze quade dijkagen. Jan Adriaensz. van Duvelare werd belast met het dijkgraafschap zonder enige pacht te betalen. De jaren voor de ramp van 1530 was waarschijnlijk de zoon van Duvelare Adriaen Jansz. hier dijkgraaf, op wie pressie uitgeoefend was om het ambt te aanvaar den. Voor de genoemde ramp vinden we in het Middel- en Oosterderdendeel Anthuenis Bettez. van der Lisse en Vranck Jansz. als dijkgraven. Jan Janssen Reygersberch van Kortgene, die het ter plaatse met eigen ogen heeft aangezien, beschrijft deze catastrofe in zijn kroniek op sobere wijze. Op de vijfde dag van slachtmaand (St. Felixdag) was er een grote storm uit het noordwesten. Op het midden van de dag was het water zo hoog gekomen dat het over de dijken en in Afb. 7. Zandstenenkopje gevonden te Emelisse. (Foto N. van Dinther.) de straten van Kortgene begon te stromen hoewel het nog twee uur duurde eer het vol tij was. Op Noord-Beveland brak het bij deze vloed eerst door in de omgeving van de sluis Ter Loo tegenover Wissekerke (aan de Wijtvliet). De volgende dag, zondag, bezweek de sluis te Boomvliet tussen Kortgene en Emelisse. Binnen drie dagen stond toen het gehele eiland blank. Uit deze beschrijving is op te maken dat Emelisse vanuit Kortgene via de Boomvliet te bereiken was. Rondom Kortgene, Emelisse en Kats werden inderhaast kaden opgeworpen. Andere nederzettingen lieten dat achterwege in de hoop dat het land in de zomer wel zou worden drooggelegd. Dit gebeurde echter niet, gedeeltelijk vanwege een slecht beleid en tweedracht. Reygersberch verhuisde na de ramp naar Veere, waar hij in mei 1532 als apotheker in het poortersboek werd ingeschreven. Op 21 november 1530 werd een keizerlijk plakkaat afgekondigd waarin medegedeeld werd dat allen, die voor de inundatie in Zeeland woonachtig, maar thans geëvacueerd waren weer terug moesten komen. Ieder moest helpen de dijken te repareren op verbeurte van leven ende goederen. In maart 1531 zien we dan dat er lonen betaald werden aan botdragers (sjouwerslieden), cordewagencruijers (krui wagenvoerders) en zodenvonders (zoden- spitters). De maand daarop was men aan de dijken bezig ten westen van Kortgene. Door een omkading rond Kortgene, Emelisse en Kats te maken, konden de overgebleven ingezetenen er blijven wonen. Verder werd er aan de sluis Ter Loo gewerkt. De gang van zaken verliep echter niet naar wens. Een plakkaat van 30 april 1531 her innerde eraan, dat ieder geërfde (ingeland) in Noord-Beveland op tijd zijn geschot moest betalen tot herstel van de dijkage. Het liep echter niet zoals het moest zijn en de vele strubbelingen hielden maar aan. De hoop van velen zal wel de bodem ingeslagen zijn, toen op 2 november 1532 een noordwester storm de pas gemaakte dijken van Kortgene en de polder van Kats deed overstromen. Reygersberch van Kortgene informeert ons hierover als volgt: De tweede dag in de slachtmaand (2 november) 's nachts om ongeveer drie of vier uur was er een grote wind en storm uit het noordwesten zodat de hoge vloed de meeste eilanden van Zeeland weer over spoelde, in het bijzonder die kort daarvoor bedijkt waren. Kortgene en Kats in Noord- Beveland overspoelden en mede daardoor verdronk er veel volk. Deze landen zijn 'drijvende' gebleven. De volgende neder zettingen en locaties gingen te gronde: het Nieuwland van Kats, Bewesten Waals, 40

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2017 | | pagina 42