bekend en geen van hen is gesigneerd.
Kenmerkend voor zijn stijl zijn de amandel-
vormige ogen. In vergelijking met Cornelis
Zwigtman en Karel Kramer heeft hij een
iets grovere werkwijze. Veel tijd om zijn stijl
te verfijnen heeft Marinus niet gekregen. Hij
had namelijk al sinds zijn jeugd tuberculose.
Mogelijk stierven door deze ziekte in 1833
zijn moeder, in 1843 zijn zus Maria en zijn
kleine broertje Hendrik en in 1847 zijn zus
Jannetje. Op 26 januari 1848 stierf Marinus
Zwigtman op dertigjarige leeftijd. Met hem
verdween ook de identiteit van het meisje op
het schilderij.
We weten niet wie het afgebeelde meisje
is. Er staat geen naam op het schilderijtje.
Maar misschien is het wel mogelijk om een
aannemelijke kandidaat te achterhalen. De
eerste aanwijzing is het feit dat ze Noord-
Bevelandse burgerdracht draagt. Ze was dus
geen rijke boerendochter maar kwam uit een
arbeidersmilieu. Ten tweede is het op een
klein houten paneeltje geschilderd. Wanneer
het een opdracht voor anderen was, dan zou
een groter, imposanter doek voor de hand
liggen. Dit paneeltje doet toch meer in de
richting van een stukje voor privégebruik
denken. Marinus heeft dus een bekende
uit zijn eigen omgeving geschilderd. Van
Marinus Zwigtman zijn vier schilderijen
bekend. Twee daarvan kunnen we identifi
ceren als een portretten van zijn zus Maria
en als een portret van zijn tante Jannetje.
Ook Cornelis schilderde vaak zijn familie.
Hij schilderde een zelfportret, zijn vrouw
Adriana, zijn dochter Cea en haar man
Leonardus de Keyzer, zijn zoon Marinus
en zijn kleinzoon. Zo ook Karel Kramer, hij
schilderde zijn leermeester, zichzelf, zijn
vrouw, zijn zoon en zijn zwager. Van alle drie
de schilders is ongeveer de helft van hun
werk te identificeren en het zijn praktisch
allemaal familieleden. Het is natuurlijk
heel handig om je eigen familie te vragen
om model te zitten. Waarschijnlijk is het
onbekende meisje familie van Marinus.
Er van uitgaande dat het afgebeelde meisje
familie is van Marinus dan zouden zijn
nichtjes Adriana, Rebekka of Maria de
Keijzer hiervoor in aanmerking kunnen
komen. Van alle drie zou Marinus een
portretje als kleuter hebben kunnen schil
deren. Adriana en Rebekka zijn respectie
velijk in 1839 en 1840 in Kortgene geboren
en groeiden op tot volwassene. Maria die
in 1842 in Middelburg geboren is, stierf
in 1844 op tweejarige leeftijd. Gezien het
babyvet op de armpjes zou het meisje op
het schilderij best twee jaar oud kunnen
zijn. Maar toch lijkt het niet waarschijnlijk
dat het één van de drie nichtjes is, want
Kortgene of Middelburg is ver weg. Het lijkt
mij aannemelijker dat Marinus één van zijn
eigen kinderen heeft geschilderd. Marinus
Zwigtman heeft drie dochters gehad. Zijn
eerste dochter kan het niet zijn; Ariana
Maria Theodora is in april 1845 geboren en
heeft maar zes maanden geleefd. Het meisje
op het schilderij is net iets ouder dan een
baby. De derde dochter, Adriana, is op 10
november 1847 geboren, maar drie maanden
later overleed Marinus zelf. Alleen de mid
delste dochter, Margaretha Adriana, blijft
dan over. Zij is op 2 maart 1846 geboren en
trouwde in 1878 met de Wissenkerkse schil
der Pieter Goosen. Zij was bijna twee jaar
toen haar vader overleed en het afgebeelde
meisje zou een kind van rond de twee jaar
kunnen zijn. Ze zou het kunnen zijn, maar
het is niet zeker. Wie het onbekende meisje
echt is, blijft altijd een raadsel. Het is echter
een mooie gedachte dat Marinus Zwigtman
zijn dochtertje Margareta Adriana nog vlak
voor zijn dood heeft willen vastleggen voor
de eeuwigheid.
Noten:
1. J. de Bree, Kostuum en sieraad in Zeeland, Lochem 1967,
blz. 164.
2. A.A. van der Poel, Drie Noordbevelandse schilders, in:
Archief vroegere en latere mededelingen voornamelijk
in betrekking tot Zeeland, uitgave van het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen, 1968 (Archief 1968.)
blz. 29, nr. 4.
3. J. Immerzeel, De levens en werken der Hollandsche en
Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en
bouwmeesters in het begin van de vijftiende eeuw tot
heden, Amsterdam 1843, deel III, blz. 262.
4. A.A. van der Poel, Archief 1968, blz. 27.
20