Afb. 4. Tenten
van de genie in
Rilland-Bath.
Een bijzonder situatie was er in de Eerste
en Tweede Bathpolder. Deze vielen niet
onder een waterschap maar waren par
ticulier bezit. Ze waren eigendom van de
Netherlands Land Enclosure Company,
ofwel de Nederlandse Landaanwinnings
Maatschappij. Deze maatschappij bestond
in hoofdzaak uit Engelse ondernemers. Om
die reden stonden de polders ook bekend als
de Engelse polders. Kort na de ramp ging de
maatschappij failliet en werd deze over
genomen door de Landbouwmaatschappij
De Bathpolders .15) De landaanwinning van
deze Engelse polders was vanaf het begin
al problematisch verlopen. Het was midden
negentiende eeuw toen de Zeeuwse onderne
mer/aannemer Dirk Dronkers (1801-1881)
een concessie kreeg tot afdamming van
de Oosterschelde en de daarbij behorende
landaanwinning.1® Aanvankelijk met de
bedoeling om een spoorlijn tussen Brabant
en Zeeland aan te leggen. De spoorwegcon
cessie werd in 1849 ingetrokken maar er
werd toestemming gegeven voor de inpolde
ring van de Oosterschelde en de aanleg voor
een scheepvaartkanaal door Zuid-Beveland.
Dronkers bracht de concessie in een
Nederlands-Frans-Belgische maatschappij.
De werken werden echter uitgevoerd door
een Engels aannemersconsortium, waarop
Dronkers zich terug trok. In 1861 werd
begonnen met gedeelten van het kanaal over
te dragen aan het Rijk. De Oosterschelde
Polder Maatschappij behield de Bathpolders,
die later bekend zouden worden als de
Engelse Polders.1®
Hulpverlening
De rijksoverheid en de provincie waren
aanvankelijk zeer terughoudend in de
hulpverlening. In 1906 werd hulpverlening
bij natuurrampen niet als een overheidstaak
gezien. Het was nog een periode van de
nachtwakerstaat waarbij de overheid zich zo
weinig mogelijk bemoeide met de burger. De
enige taak van de overheid was in beginsel
het garanderen van de veiligheid door het
zorgen voor politie en krijgsmacht.1® Er was
wel een kentering gaande waarbij de eerste
sociale wetgeving tot stand kwam die het
begin zou zijn van de latere verzorgings
staat. Zover was het echter nog niet in 1906.
Kort na de ramp kwamen er al verzoeken
binnen bij de provincie voor het herstel
van de polders. Belangrijk daarbij was of
een polder direct achter een zeewerende
dijk lag. In dat geval was er sprake van
een calamiteuze polder en kon een beroep
gedaan worden op de provincie voor herstel
van de zeedijken. Zo'n verzoek kwam van
dijkgraaf C. Harrison van de Engelse
polders (Eerste en Tweede Bathpolder).
Gedeputeerde Staten van Zeeland wezen dit
verzoek af omdat zij verwachtten dat door
de Staten van Zeeland zo'n verzoek niet
WjiTKKBMOon IS KKCLiHI)
KjiiLpK'iLlni «Jet Onk It tJj;k
5