voor alle afgescheiden kerken - speelde Anthony
Brummelkamp daar een belangrijke rol en was er werk
zaam als docent. Hij zou dit tot zijn overlijden blijven. (M.
te Velde, Anthony Brummelkamp 1811-1888, Barneveld
1988).
5. De objectiviteit gebiedt te vermelden dat het werk van
Dresselhuis op het terrein van de geschiedschrijving in
latere jaren zijn waarde vrijwel geheel heeft verloren. De
enkele jaren geleden overleden mediëvist dr. C. Dekker
velde over hem een hard oordeel: Van hem moet gezegd
worden dat hij de bestudering van de middeleeuwse
geschiedenis van Zeeland eerder achteruit dan vooruit
heeft gebracht. (C. Dekker, Gereformeerd en evangelisch.
Ontstaan en geschiedenis van de Buddinggemeente te
Goes en haar plaats in het Nederlandse Protestantisme in
de periode 1839-1881, Kampen 1992, pag. 217, noot 97).
6. H.Q. Janssen, Dr. Johannes ab Utrecht Dresselhuis, in
Archief vroegere en latere mededelingen voornamelijk in
betrekking tot Zeeland 1862-I-5, Middelburg 1862, pag.
3-44.
7. J.H.J. Meijsen, Lager onderwijs in de spiegel der
geschiedenis: 175 jaar nationale wetgeving op het lager
onderwijs in Nederland, 1801-1976, Den Haag 1976, pag.
49.
8. A.M. Wessels, God ons een schild. Uit het kerkelijk leven
der gereformeerde kerken op Zuid-Beveland, Goes 1936,
pag. 74.
9. In Goes waren drie openbare lagere scholen, twee voor
kinderen van ouders die in staat waren om schoolgeld
te betalen en één bijzondere school van de eerste klasse,
de zogenaamde wezen- en armenschool. Op deze school
konden ongeveer 200 weeskinderen en kinderen van
minvermogenden kosteloos onderwijs krijgen. Omdat er
méér van deze kinderen waren en deze niet op de andere
twee scholen werden toegelaten, bleef een aantal versto
ken van onderwijs. Het waren met name deze kinderen
die dominee De Bruijne op het oog had.
10. Johan Adam Wormser sr. (1807-1862) was in het
dagelijks leven deurwaarder bij de Amsterdamse
Arrondissementsrechtbank. Hij speelde in Amsterdam
een belangrijke rol in het Réveil, de opwekkingsbe
weging die vanaf omstreeks 1826 zorgde voor een
internationale opleving van het gereformeerd denken en
handelen. Wormser heeft ondanks zijn afscheiding van de
Hervormde Kerk - waar hij later weer op terug gekomen
is - steeds geijverd voor eensgezindheid onder bijbelge-
trouwe gelovigen en voor opvoeding van het eenvoudige
kerkvolk. Hij onderhield onder andere nauwe betrek
kingen met Groen van Prinsterer, invloedrijk politicus
en één van de voormannen van het Réveil. (J.P. Verhave,
Afgescheiden en wedergekeerd: het leven van J.A. Wormser
sr. en zijn gezin in Amsterdam, Heerenveen 2000).
11. Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands
Protestantisme (VU Amsterdam), archief Wormser en
Höveker - (1774-1924), coll. nr. 258. (afschrift via C. de
Bruijne, Hattem).
12. Gemeentearchief Goes (GAG), Archief stad Goes, inv. nr.
620, stuk nr. 1079.
13. GAG, Archief Plaatselijke Schoolcommissie, inv. nr. 29.
14. In plaatsen met meer dan 3.000 inwoners was als
adviesorgaan van het gemeentebestuur een plaatselijke
schoolcommissie verplicht. De districtsschoolopziener
was lid hiervan.
15. Als noot 11.
16. GAG, Archief stad Goes, inv. nr. 88. Frappant detail is dat
een broer van de als secretaris van het comité optredende
C.C. van den Bosch lid was van de gemeenteraad. Dit
was de medicus en botanicus dr. R.B. van den Bosch.
17. Cornelis C. van den Bosch was accuraat en ontwikkeld.
Hij was aanvankelijk als pelmolenaar werkzaam geweest
en vervolgens als boekhouder van de Meestoof De Liefde.
Na het overlijden in 1836 van zijn vader G.J. van den
Bosch, directeur van De Wilhelminapolder, zette hij de
boekhouding van het landbouwbedrijf voort en professio
naliseerde hij het huishoudboekje van de polder. Hij joeg
de hervormde predikanten regelmatig tegen zich in het
harnas en was in de Hervormde Kerk een buitenbeentje.
(C. Dekker, als noot 1, pag. 219-220; A. de Vos en R.
Antonisse, 200 jaar Wilhelminapolder, Schiedam 2009,
pag. 79).
18. Als noot 12.
19. GAG, Archief gemeente Goes, inv. nr. 143, stuk nr. 1190.
20. GAG, Archief Plaatselijke Schoolcommissie, inv. nr. 30.
21. De Onderwijswet van 1806 regelde het lager onderwijs,
dat de bedoeling had zowel de maatschappelijke als de
christelijke deugden te onderwijzen. Pas in 1857 zou de
wet vervangen worden door een nieuwe. Deze nieuwe
wet poogde een einde te maken aan de schoolstrijd
tussen de voorstanders van openbaar en bijzonder
onderwijs.
22. Artikel 13 van het reglement, behorende bij de
Onderwijswet van 1806: Het toezigt over de bijzondere
scholen der eerste klasse is, voor zoo verre er geen
gevestigd opzigt over bestaat, opgedragen aan den
Schoolopziener van het District of aan de Plaatselijke
Schoolcommissie, maar blijft in voor zoo verre over
dezelve een gevestigd opzigt aanwezig is, aan hetzelve
toevertrouwd; zoo echter dat aan den Schoolopziener
van het District, of aan de Plaatselijke Schoolcommissie,
daar, waar er eene aanwezig is, de gelegenheid gegeven
worde den staat en de inrigting dezer scholen te
kennen, ten einde daar van jaarlijks ter plaatse, waar
zulks behoort, het noodig verslag te kunnen inleveren;
zijnde voorts gemelde Schoolopziener of Plaatselijke
Schoolcommissie gehouden, het over deze bijzondere
scholen gevestigd opzigt te dienen van zoodanige beden
kingen en inlichtingen, als tot den meerderen bloei dier
scholen zouden kunnen dienstig zijn; blijvende gemeld
opzigt zelve verantwoordelijk voor de opvolging der
algemeene en bijzondere wetten en verordeningen, op
het Lager Schoolwezen en de inrigting en het onderwijs
der Lagere Scholen gemaakt of nog te maken.
23. Zeeuws Archief (ZA), Archief Provinciaal Bestuur, toeg.
nr. 6.2, inv. nr. 168.
24. ZA, Archief Provinciaal Bestuur, toeg. nr. 6.2, inv.
nr.133, stuk nr. 1179; GA Goes, Archief gemeente Goes,
inv. nr. 146, stuk nr. 258.
25. GAG, als noot 23.
26. Als noot 19.
27. Als noot 19.
28. Als noot 12.
29. Als noot 19.
30. Als noot 19.
31. J. Kuiper, Geschiedenis der wording en ontwikkeling
van het christelijk lager onderwijs in Nederland (16 na
Chr.-1897), Den Haag 1897, pag. 103.
13