Na het overlijden van haar man erfde Cornelia de houtnegotie en met ondersteu ning van haar twee oudste zonen Jacob en Johannes zette zij de handel voort. Vlak voor haar dood getuigde Cornelia nog dat ze van Pieter Valck, uit Medemblik een schip met hout had ontvangen. Op 15 november 1687, 's nachts om 2 uur en ziek op bed liggende, met de buren Crijn Jacobse Boutens en Bastiaen Caerdemans als getuigen, maakte de notaris Johan van Ossewaarde haar laatste wil op met de volgende bepalingen: 1e Dat de boedel onverdeeld en onverkaveld bleef tot haar twee jongste zonen Huijbertus en Marinus waren gekomen tot volwassenheid. 2e Dat zij uit deze boedel zullen werden gealimenteerd en bekwaam zouden zijn om in hun levensonder houd te voorzien. 3e Dat alle negen kinderen een evenredig rechtmatig erfdeel kregen. 4e Dat de twee getrouwde kinderen bij hun uitzet 200,- hebben gekregen en dit bij de boedel verdeling werd verrekend om zo gelijkheid in erfportie tussen haar kinderen te verkrijgen. 5e Dat zolang de boedel onverkaveld bleef, dat de degene die de houtneringe zou voortzet ten daarvan kon leven en zich onderhouden zonder enige aanspraak te kunnen maken op loon of winstdeling tot de tijd van de boedel verdeling. 6e Dat haar zonen Johannes en Huijbertus voor hun moeite in de houtnegotie een eerlijk schenking zouden krijgen van de andere erfgenamen ten tijde van de boedel verdeling. 7e Dat elk ongetrouwd kind bij zijn trouwen zou toekomen 200,- voor het vaderlijk goed en nog 100,- voor het moe derlijk goed, hetgeen ten tijde van de boedel scheiding zou worden verrekend zodat elke erfgenaam een gelijk part kreeg toebedeeld. Een maand later werd Cornelia op 59-jarige leeftijd begraven naast haar man in het familiegraf in de Nederkerk, door Adriaan in 1664 gekocht voor 5-10-0. Om de weeskamer te ontwijken bleef de nalatenschap tot de volwassenheid van jongste kind onverdeeld en kwamen alle goederen in bezit van de familie. Abraham, toen predikant te Calishoek werd voogd over de minderjarige kinderen Huijbertus 18 jaar en Marinus 14 jaar. Voortgang handel Als oudste zoon nam Jacobus de leiding over en met hulp van zijn broers Joannes en Huibertus zetten ze de handel voort. In 1689 startte Huibertus echter een opleiding als notaris en ging in de leer als klerk bij notaris Johan van Ossewaarde. Voor de handel in wilgentenen, die werden gebruikt voor het maken van manden, schuttingen en dijkbescherming, pachten de twee broers meerdere percelen met wilgen bomen. Ook pachtte men van de stad het zoge naamde teenenbus voor 4,- per jaar, zodat men over de eigen wilgentenen geen belas ting moest betalen. In 1689 verzocht Jacob het stadsbestuur om de schorsmolen aan de oostzijde van de haven te mogen afbreken en de windoliemo- len op het Ravelijn bij de Hoofdpoort, gekocht van Jacobus Slippe, te verbouwen tot een schorsmolen. Voor de aan- en afvoer van de schors moest de valbrug bij de Hoofdpoort worden vernieuwd. Deze kosten werden betaald door de stad. Voorzieningen aan de kaai en de verdieping van de haven voor het laden en lossen van schors, kwamen voor rekening van Jacob. Voor de molenaar kocht hij van Danckert Westhoeck voor 66-13-4 een huis nabij de Hoofdpoort. fi. Hitoj' fi &oü-i«y.u: in £-. RxïX kf LAM O' yc.n:S '-i^L i' UU-wrAK F" "L i 4T E K W' f I- Hï STLtnipJd, j: 42

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2019 | | pagina 44