De bevrijding van Rilland, oktober 1944
Delen uit de brief, die dominee Henk Aalbers
in Rilland op 24 mei 1945, kort na de
bevrijding, schreef aan zijn familie in
het noorden van het land. Met dank aan
mevrouw J. Kuiper-Aalbers voor het ter
beschikking stellen van de tekst.
'We hebben in october verschillende malen
Rode Kruis formulieren gestuurd, maar die
zullen wel geen van allen goed zijn over
gekomen. En nu hebben we briefkaarten
gestuurd, brieven meegegeven, dinsdag een
koffer met wat erin meegegeven met een
politiewagen.
Morgen gaat er een auto met een paar
duizend broden van Rilland via
's-Hertogenbosch naar een van de grote
steden, welke weten we zelf niet.
En dan geef ik deze brief mee. Zelf komen
zal voorlopig nog wel uitgesloten zijn, want
't is onmogelijk een vergunning te krijgen en
bovendien heb ik geen fiets meer.
Mijn rode fiets staat sinds begin sept. in Den
Haag, toen een collega hem leende en zonder
terug kwam. Sindsdien rijd ik op de fiets
van een onderduiker, die iedere dag terug
kan komen. En banden zijn nog steeds niet
te krijgen.
Maar laat ik jullie nu eerst eens 't een en
ander vertellen van onze belevenissen. We
zagen het Duitse leger vluchten, terwijl de
Canadezen in Zeeuws-Vlaanderen optrok
ken, Brussel en Antwerpen bezetten en toen
trachtten door te stoten naar Bergen op
Zoom, wat een moeilijk karwei is geweest.
De Duitsers roofden paarden, wagens,
fietsen. Toen ik een vacaturedienst in
Yerseke moest vervullen, ging ik onder
politiegeleide, omdat 't niet veilig was alleen
op de fiets te gaan. Je zou zonder fiets thuis
komen en die kerels kwamen direct met hun
revolver voor de dag.
We dachten dat Zeeland zou leegstromen en
zonder verder geweld door de geallieerden
bezet worden. Helaas heeft het Duitse leger
kans gezien zich in Brabant te hergroeperen
en de slag om Zeeland begon.
De Canadezen rukten op langs Putte,
Hoogerheide en Woensdrecht, waar ont
zettend veel verwoest is, maar de Duitsers
hadden zich ingegraven op de Kreekrakdam,
die maar een polder breed is en de gevech
ten golfden heen en weer. Op een morgen
kwamen de bewoners van Völckerdorp, dat
bij Rilland hoort en tegen Brabant ligt, aan
zetten. Ze moesten daar weg, want de buurt
daar werd door de Canadezen onder vuur
genomen. Een gezin met een meisje, dat ziek
was, was achtergebleven.
Toen ben ik op de fiets gestapt met een
band "geestelijke hulp" om mijn arm, om te
gaan kijken of ze vervoerd kon worden met
onze Rode-Kruiswagen. Er was geen burger
meer te zien in de polder en ik ging van post
tot post verder, telkens vragend, of ik nog
verder kon.
Om de honderd meter mitrailleursnesten.
Alles zwaar bewapend en bemand. Zo kwam
ik midden in de Kreekkrakpolder, waar
slechts één huisje staat en daar stonden
een paar soldaten, die 't huisje in de lucht
moesten laten vliegen, als de Canadezen
zouden komen.
Een paar honderd meter verder lag de dijk
van de Völckerpolder en daarachter stond
het huisje, waar ik moest zijn. Ik vroeg of
ik er heen mocht gaan en ze zeiden dat het
wel kon. Toen kwam er een onderofficier die
vroeg, wat ik daar kwam doen en hij wees op
een ander punt achter de dijk. Daar moest
een Canadese tank staan. Er was geen door
komen aan en hij raadde me aan zo hard als
ik kon terug te fietsen en goed te bukken,
want het was levensgevaarlijk.
's Middags zijn we er met een bandenwagen
op uit getrokken, maar toen ploften de gra
naten al in de Kreekrakpolder en fonteinen
aarde spoten omhoog. Later hoorde ik dat
het meisje door de Canadezen vervoerd was
naar een klooster en daar was gestorven.
Het duurde maar een paar dagen.
Ondertussen werd telkens de Rijksweg
gemitrailleerd door Engelse jagers en
wachtpost 19,4 km van ons vandaan op de
Rijksweg gebombardeerd, waardoor een
34