herenliefde hadden gedreigd nog weten af te kopen. Homoseksualiteit was in die tijd een misdaad.3) Met Thorbecke's grondwetsherziening van 1848 kwam er een uniforme categorie gemeenten. En volgens de nieuwe Gemeentewet moesten gemeenten die niet konden beschikken over 25 kiezers worden samengevoegd om zo voldoende bekwame personen voor vertegenwoordi ging en het bestuur te kunnen leveren. De kiezer moest daarbij ook een zekere welstand hebben. De invulling van dat welstandscri terium was vaak voer voor discussie. Men had het dan ook over het caoutchoucarti kel. Caoutchouc is een ander woord voor rubber om daarmee de rekbaarheid van het criterium te duiden. Een voorbeeld van het welstandscriterium was dat alleen minimaal 16 gulden belasting betalende mannen van 23 jaar en ouder aan verkiezingen van de gemeenteraad mochten deelnemen. Overigens lag dit bedrag bij de landelijke verkiezingen in dat zelfde jaar nog hoger. Zo was het percentage kiezers als deel van de mannelijke bevolking in 1850 nog maar 10,8 procent en 12,1 procent in 1880.4) In hele kleine gemeenten zoals bijvoorbeeld Schore-Vlake, 's-Heer Abtskerke of Baarland werd het minimum aantal van 25 kiezers dan ook niet of nauwelijks gehaald. Zo mochten in Baarland slechts 22 inwoners stemmen voor de landelijke verkiezingen. Dat gering aantal stemgerechtigden is ook niet zo vreemd. Bij de kiezers en verkozenen domineerden de landbouwers. En ongeveer driekwart van de mensen werkzaam in die sector was landar beider, waarvan het grootste deel dagloner met een schamel inkomen en dus geen belas tingbetaler. Veel gemeenteraden werden dan ook grotendeels bezet met 'grote' boeren of daarmee verwante of van hen afhankelijke beroepsbeoefenaren. Die boeren domineer den niet alleen de gemeenteraad, maar ook waterschappen, kerkbesturen, armbesturen en dergelijke. Die situatie zou nog tot ver in de twintigste eeuw voortduren. A. de Boo, onderwijzer in Kwadendamme, memoreerde dat zelfs in 1960 deze situatie op de dorpen van Zuid-Beveland nog alge meen was.5) Naast het oprekken van het welstandscrite rium zorgden verschillende andere wetten vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw voor een steeds hoger percentage deelnemers aan de verkiezingen. Behalve het gebrek aan voldoende kiesge rechtigden en inkomsten was er nog een ander probleem bij die hele kleine gemeen ten in de negentiende eeuw. Dat was het gebrek aan goede bestuurders onder andere door de lage vergoedingen. Thorbecke wilde ook daar een eind aan maken. Hij drong er al direct in 1851 bij het Zeeuwse provincie bestuur op aan om de samenvoeging van de kleintjes serieus ter hand te nemen. Maar in Middelburg was er weinig enthousiasme. Ondanks het feit dat een kleine gemeente Afb. 2. Procentuele aandeel van landarbei ders en landbouwers in de beroepsbevolking van enkele Zuid-Bevelandse gemeenten in 1909, onderscheiden naar geslacht. (Uit: A.L. Kort, Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland 1850 1940. Hilversum 2001, pag. 41.) gemeente totaal 's-IIeer Arencskerke 73,7 55,6 70,1 's-Heerenhoek 58, 6 46,2 54,9 Hoedekens kerke 57 33,3 52,9 Kapelle 54,3 23,9 49,9 IÜoetinge 72,7 30,6 64,2 Ovezande 69,3 61,7 66,7 Wemeldinge 40,1 17 37,4 Wolph aartsdijk 75,4 46,5 70,3 Yerseke 18,6 8 17,4 Gemiddeld (ongew) 57,7 35,9 53,8 Bron: beroepstelling-1909 4

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2020 | | pagina 6