Afb. 6. A.G.W. Kort (1894-1979), sinds 1920
politieagent te Goes, circa 1940. (Collectie
auteur.)
Burgemeester G.A. Hajenius wilde niet dat het
aantal agenten in Goes tot acht zou worden
gereduceerd. Als, zo waarschuwde hij, een
dergelijk besluit door de raad mocht worden
genomen, zou hij dit onmiddellijk ter vernieti
ging voorleggen aan de Kroon. Zover kwam het
echter niet. Besloten werd de omvang van het
korps terug te brengen tot twaalf agenten door
vacatures niet langer te vervullen.451
In 1933 werd onder grote druk van de Provincie
het aantal politieagenten wederom verlaagd.
In tegenstelling tot burgemeester Hajenius was
de commissaris van de Koningin niet overtuigd
van de efficiëntie van de Goese politiemacht
en schreef hij de burgemeester dat de kosten
voor de politie per inwoner voor Uwe gemeente
aan den hoogen kant zijn. Met ingang van 1934
werden dan ook twee agenten op wachtgeld
gesteld. Hajenius klaagde: 10 jaar geleden
waren er 15 agenten. Nadien is de bebouwde
kom met 18 H.A. uitgebreid en moet het aantal
worden teruggebracht tot 10. Hierbij kwam
nog dat als gevolg van de economische crisis
en de toename van het aantal bedeelden het
takenpakket van de politie was verzwaard.
Zo werd bijvoorbeeld van de politie verwacht
dat deze toezicht hield op café's of aldaar
gelag wordt gemaakt door steuntrekkenden
van het Burgerlijk Armbestuur. Volgens het
gemeentebestuur was dit echter een onmo
gelijke opgave gezien de geringe omvang van
het Goese politieapparaat. De klachten, zo liet
raadslid De Roo weten, over te weinig politie
toezicht zijn nu al legio.i<6]
Na een jarenlange stilte barstte in 1934 de
discussie over een eventuele opheffing van het
politiecommissariaat weer in alle hevigheid
los. Negen raadsleden drongen aan op een
zo spoedig mogelijke opheffing. Commissaris
Wierts van Coehoorn was 65 jaar en zou weldra
met pensioen gaan. Was het geen idee om de
leiding van het politiecorps op te dragen aan
den tegenwoordigen hoofdagent? zo vroegen
ze zich af. Deze maatregel, schreven de negen
raadsleden, zou een voor deze Gemeente zeker
wel noodige bezuiniging geven. Mocht deze
proef niet slagen dan zou altijd nog kunnen
worden overgegaan tot benoeming van een
Inspecteur van Politie. De commissaris was
uiteraard fel tegen het voorstel. Hij erkende
weliswaar dat Goes en hare omgeving tot op
heden eene rustige bevolking had, garanties
voor de toekomst had dit volgens hem niet.
Goes beschikte al heel lang over een commis
sariaat, wat volgens Coehoorn het bewijs was
voor de noodzakelijkheid van een dergelijke
instelling. Vervanging van de commissaris door
een inspecteur leverde volgens hem geen
winst op en of de hoofdagent zijn werk kon
overnemen, betwijfelde hij sterk. Ik, zo schreef
Coehoorn aan het einde van zijn brief, wil
hierbij opmerken dat ik het Commissariaat Goes
ruim 23 jaar waarneem en dit thans nog met
volle ambitie blijf waarnemen en voornemens
ben zonder nadere aanschrijving of waarschu
wing van Regeeringswege dit nog eenigen tijd
te blijven doen.
Hajenius was kwaad dat de negen raadsleden
niet eerst met hem over het voorstel hadden
overlegd. Achter sprekers rug om, sprak de
burgemeester, is er echter wel door de heeren
Eckhardt en Vermaire [raadsleden, A.K.] over
gekletst met den agent van politie de Putter.
Volgens Hajenius had Vermaire geen flauw
begrip van het werk der politie; dat kan spreker
alleen beoordeelen. Verder, vervolgde Hajenius
zijn verhaal, ware het correct geweest om
vooraf met het hoofd der politie overleg te
plegen, maar dat gevoelen de heeren niet. Als
men raadslid wordt heeft men niet dadelijk
8