Afb. 6. De Ganzepoort, door Gerard Braam, 1839. (Collectie gemeentearchief Goes.)
Het waren ten eerste de St. Sebastiaanstoren
die aan de Westvest, bij wat tegenwoordig
het Kolveniershof heet stond, ten tweede de
zogenaamde Grote Toren aan de Westvest
achter het Kruisbroedersklooster, ten derde
de Pijntoren aan de Oostvest waarnaar de
Pijntorenstraat is genoemd en tot slot de
Weverstoren die aan de oostkant van de
stad op een onbekende plaats stond. In 1488
werden gedeelten stadswal, van toren tot toren
en van poort tot poort, verdeeld over de elf
ambachtsgilden. Ook werd toen tijdelijk een
grote nachtwacht opgericht, waarin vrijwel
alle mannen van de stad om beurten moesten
dienen. Alleen jongens onder de twintig en
grijsaards van boven de zestig werden vrij
gesteld. Vooral het stadhuis moest worden
bewaakt. Vanuit de toren hielden verspieders
de omgeving en het vaarwater in de gaten.
Iedereen moest ofwel actief dienst doen, ofwel
meebetalen aan de onkosten. Arme weduwen
mochten in groepjes van drie een wapen
drager financieren, rijke weduwen hadden geld
genoeg om per persoon één man te bekostigen.
Schutters met hand- of voetboog bewaakten in
tweetallen de stadspoorten overdag. Gelukkig
had het stadsbestuur een luncharrangement
voor hen geregeld. Om de beurt mocht men
thuis gaan eten. Een half uur voor de vloed in
de haven op zijn hoogst was moesten een hek
en boomstam die in de haven lagen worden
geopend zodat schepen in- en uit konden
varen. Binnenkomende schepen van een
onbetrouwbare herkomst werden van kiel tot
kraaiennest uitgekamd.
De meeste gefortuneerde Goesenaars hadden
hun kapitaal geïnvesteerd in de zoutindustrie,
die zich aan beide zijden van de haven manifes
teerde. Je zou het tegendeel verwachten, maar
20