In 1638 kon de afrekening van de burgerwacht
worden opgemaakt: maer alsoo de compagnie
voorschreven in het eynde seer sterck niet en is
bevonden, als deselve in het begin was gemon-
stert. Blijkbaar was de compagnie langzaam
leeggelopen en bleef er van de 113 man een
veel kleiner deel over in Axel.
Mijn lucht aengenaem en fris
D'Soetste van gantsch Zeelant is
En mijn wal het schoonste schoon
Spant in Nederlant de kroon
Hier hoort men de nagtegael
Met een aengename tael.
Mees, 's distelvinks brom en deun
Gins weer musch, cijs, leeuwrick, kneun
En de koekoek giert en fluit
Mee hier onder 't out geluit.
't Pluimgedierte huppelt, springt
Schel den wandelaer toezingt.
Vaandrig IJsaack Bolberghe met zijn page;
Sergeanten Jan Quast en Adriaen Nolet.
Er waren verder twee ongenoemde tamboers
en 103 manschappen. Enkelen kwamen op hun
besluit om mee te gaan terug:
Tobias Goeman kreeg vrijstelling omdat zijn
vrouw en kind ziek waren. Cornelis Stoffels
moest zijn zaken regelen. Pieter Fortssen stelde
een vervanger in zijn plaats. Hubrecht de Boodt
stelde zijn broer in zijn plaats omdat hij zaken
moest regelen en bovendien was zijn vrouw
ziek. Ook Daniel Bleyenberch kampte met een
zieke vrouw. Cornelis Gortsen kon wegens
drukke zaken thuis niet worden gemist. Joos
Matthijssen van der Weele verscheen in Axel
niet op het appèl. Hendrick Schoudee had het
ook te druk en moest terug naar Goes. Andries
Hoogesteger moest voor zaken naar Holland.
Lenart Harinckman moest naar huis wegens
de ziekte van zijn broer. Louys Soret werd naar
huis gestuurd wegens zijn slecht gedrag.
Naast de bevelhebbers werden adelborsten,
korporaals en andere officieren gekozen (uit
de schuttersgilden?). Regelmatig wisselden de
manschappen, waarvoor in de mobilisatieperi
ode twaalf keer een schip voer. De bewapening
bestond uit 120 musketten.
Zodra de dreiging van oorlogvoering en een
beleg met de Vrede van Münster in 1648 ver
dween, werden de wallen snel beplant. Hout is
een winstgevend product en de wallen konden
ruim worden beplant. Zo ontstonden fraaie
wandelgebieden rond de stad. In het gedicht
De Goese Meikrans uit 1680 prees de dichter
de ligging van Goes:
Het beleg door stadhouder Willem III in 1692
Minder idyllisch was het beleg van de stad door
de eigen stadhouder Willem III in 1692. Hij vond
dat het stadsbestuur zijn vertegenwoordiger, de
baljuw, teveel beknotte in zijn activiteiten. Na
de verkiezing van een nieuw stadsbestuur op
21 juni 1692 raakten de gemoederen dermate
verhit, dat Willem III een troepenmacht van 700
man naar Goes liet varen. De toegang tot de stad
werd hen geweigerd, zodat een beleg begon.
Borstweringen die waren ingezakt werden snel
weer opgeworpen. Af en toe vonden schermut
selingen plaats, bijvoorbeeld toen een groepje
burgers met een bootje over de Westvest wilde
varen. De soldaten schoten op hen, waarna ze
spoorslags omdraaiden. De koeien van boeren
die in de stad woonden, stonden hartverscheu
rend in de Poel te loeien. Af en toe kon iemand
de stad verlaten door 's nachts de gracht over
te zwemmen. Zo konden nieuwtjes naar de stad
worden overgebracht. Ondertussen kwamen
meer troepen van de stadhouder naar Goes. Na
een beleg van elf dagen ging het stadsbestuur
door de knieën en liet het de soldaten in de stad.
Ondanks afspraken vooraf kregen alle burgers
twee soldaten ingekwartierd in hun huis. De
meest opstandigen in het stadsbestuur kregen
de doodstraf; later werd die omgezet in levens
lange verbanning. Toen Willem III in 1702 over
leed, keerden de bannelingen kort daarop terug
naar Goes en konden ze bij nieuwe verkiezingen
hun oude plaatsjes weer innemen.
Stadsverdediging en vesten na 1700
Aan de stadsverdediging werd in de achttiende
eeuw niets meer gemoderniseerd. Alleen
houten bruggen die bij sommige poorten lagen,
moesten regelmatig worden vernieuwd. De
ligging van Goes ver van de conflictgebieden in
de Oostenrijkse Nederlanden maakte dit overbo
dig, alleen in 1747 werd in allerijl van Goes weer
een militaire stad gemaakt. Her en der werden
soldaten ingekwartierd en noodhospitalen
in gereedheid gebracht. Het Manhuis en Slot
Oostende, dat net door de familie Van der Goes
in de etalage was gezet, werden hiertoe door de
Raad van State ingericht.
26