en lokale bestuurders bij de uitvoering van dit
stelsel. Van de Putte, die toch volop de vruch
ten plukt van dit systeem, ziet ook dat het heel
oneerlijk uitpakt voor de inlandse bevolking.
In zijn latere politieke carrière maakt hij er zich
sterk voor om dit te veranderen.
In de politiek
Al voor zijn definitief vertrek naar Nederland
in 1859 lijkt Van de Putte zijn zinnen te hebben
gezet op een overstap naar de politiek. Volgens
hem ontbreekt het in de kamer aan specialisten
op het gebied van de koloniën. Hij wil in de
Tweede Kamer voor de belangen van de lokale
bevolking strijden. Douwes Dekker ziet in Van
de Putte overigens zeker geen medestrijder. Hij
noemt hem een fortuinzoeker die in elf jaar tyds
3 miljoen guldens uit de Javaan heeft weten te
persen (blz. 112). Het verschil is ook groot, want
Douwes Dekker komt straatarm terug uit Java;
Van de Putte als miljonair. Consten formuleert
het subtiel: Isaac verloor zijn eigen belang
om grote winsten te maken nooit uit het oog
(blz. 89), maar neemt zich tegelijkertijd voor om
voor de belangen van de inlandsche bevolking
te strijden (blz. 109).
Consten gaat uitvoerig in op de manier waarop
de dan in Nederland onbekende ondernemer
het in 1862 voor elkaar krijgt om een zetel
in de Tweede Kamer te bemachtigen. Op
dat moment geldt in Nederland het census
kiesrecht: alleen rijke burgers, die belasting
betalen, komen in aanmerking voor een kamer
zetel. Gemiddeld gaat het om zo'n 11% van de
mannelijke inwoners van vijfentwintig jaar
en ouder. De verkiezing is op persoonlijke titel
in een bepaalde kieskring, in het geval van Van
de Putte de Rotterdamse kieskring. Als enige
ondernemer komt hij terecht tussen overwe
gend juridisch gevormde en gepromoveerde
collega-kamerleden.
Minister Van der Putte
Zijn entree in de Kamer is overrompelend. Hij
trekt zich er niets van aan dat nieuwkomers
worden geacht zich eerst een jaar op de
achtergrond te houden en presenteert zich
met een stevige maidenspeech, natuurlijk over
Nederlands-Indië, met als boodschap dat het
cultuurstelsel nodig moet worden afgeschaft.
Consten concludeert dat Van de Putte door zijn
onconventionele gedrag een wending geeft
aan de omgangsvormen op het Binnenhof
(blz. 294). Een jaar later mag hij aan de slag als
minister van Koloniën. Zijn eerste grote klus
is om een wet in te voeren, die de Tweede
Kamer voortaan verantwoordelijk maakt voor
de Indische begroting, in plaats van de koning.
En hij voert een aantal hervormingen door in
het cultuurstelsel, waarmee het grotendeels
ontmanteld wordt.
In de jaren zestig van de negentiende eeuw is
de positie van de liberale leider Thorbecke, de
staatsman die in 1848 de nieuwe grondwet rea
liseerde, nog altijd oppermachtig. Toch is niet
iedereen meer blij met zijn dominante positie.
En zo ontstaan er twee stromingen bij de libera
len: de Thorbeckianen en de Puttianen rondom
de pragmaticus liberaal 'light' Van de Putte.
In 1866 valt het kabinet van Thorbecke over
een relatief onbeduidend (Indisch) onderwerp.
Van de Putte krijgt de opdracht om een nieuw
kabinet te formeren. Zijn 'premierschap' duurt
100 dagen. In die ruim drie maanden ontwerpt
hij een nieuwe cultuurwet waarin hij, zoals hij
later formuleert: er eene eer in stelde aan de
verplichte arbeid en aan de gedwongen levering
aan de suikerfabrieken een einde te maken en
de rechten van de inlander op den grond, tegen
willekeurige beschikking van wie dan ook te
waarborgen. Er komen echter zoveel amende
menten op de wet dat Van de Putte constateert
dat Nederland nog niet klaar is voor de voor
gestelde veranderingen, waarop hij aftreedt.
Consten concludeert dat hij intussen wel de
hegemonie van Thorbecke heeft doorbroken
en tegelijkertijd een vrijere debatcultuur in de
Kamer heeft geïntroduceerd.
Hiermee is de politieke rol van Van de Putte nog
niet uitgespeeld. Hij komt terug in de Tweede
Kamer en wordt in 1872 opnieuw minister
van Koloniën. In deze kabinetsperiode begint
Nederland de Atjeh-oorlog (Noord-Sumatra).
Van de Putte staat bepaald niet te trappelen
om zich in een militair avontuur te storten
en is terughoudend, in tegenstelling tot de
gouverneur-generaal van Nederlands-Indië -
en voormalige minister van koloniën - James
Loudon, die juist aanstuurt op een confrontatie
en die in Atjeh in 1873 de militaire confronta
tie aangaat, terwijl Van de Putte in het verre
50