i
wat aan hunne jaarwedde voor hun levens
onderhoud ontbreekt aan te vullen en daardoor
hunne inkomsten te verbeteren. Sommigen zelfs
om die te verdubbelen. Waar kunde en ijver
hun daartoe in staat stellen, kunnen zij bij de
belooning aan hunne betrekking verbonden, nog
al iets bij verdienen. Niet alzoo de Commissaris
van politie. Hij is als het ware een paria in de
maatschappij die zich zelfs met niemand op een
vertrouwelijken voet mag bevinden, want hij, met
wien hij heden frêre compagnon zou wezen, kan
morgen in eene geheel andere positie tegen hem
overstaan. Bovendien was Van Dijk, zo stelde de
burgemeester, een uiterst kundig man. Toen hij
kwam, was het politiewezen in niet zeer gunstigen
staat, hij heeft dat in korten tijd verbeterd, en wel
zoo, dat iedereen daaromtrent een woord van lof
heeft. Dit is echter een platonische waardeering,
die wel vereerend is, maar waaromtrent hij, die
er het voorwerp van is, gaarne een stap verder
zag gaan, en eene meer stoffelijke erkenning zeer
aangenaam zou vinden. De woorden misten hun
uitwerking niet. Het voorstel van B&W om het
salaris met 200,- te verhogen werd aangeno
men, zij het met een nipte meerderheid.341
Het bedrag van 200,- was niet waarop Van Dijk
had gerekend. Teleurgesteld door zoveel Zeeuwse
zuinigheid keerde hij in 1893 Goes de rug toe. De
burgemeester, naar eigen zeggen verrast door
het vertrek van den heer Van Dijk aan wiens ijver
en doorzicht eene geheele reorganisatie van het
Politiewezen alhier te danken is, hoopte dat zijn
opvolger, de uit Wageningen afkomstige A.R.
Holsheimer, in zijne voetstappen treden zal.35]
IJdele hoop, zo bleek reeds in 1897, toen de pas
benoemde commissaris om salarisverhoging
verzocht. De burgemeester stond deze keer
niet achter zijn commissaris. Hij meende dat de
werkzaamheden ruimschoots beloond worden
met eene jaarwedde van 1.200,-. Ingewikkeld
werk was het niet en volgens het gemeentebe
stuur had Holsheimer niet meer dan drie uur per
dag werk. Er was echter één probleem. Het valt
toch niet te ontkennen, zo stelde de burgemees
ter, dat de stand van Commissaris van Politie
een leefwijze mede brengt, die hoe eenvoudig
ook, niet te bekostigen is met 1.200,-, vooral
wanneer de titularis, zoo als hier het geval is, een
huishouden met eenige kinderen heeft. Over de
kennis en vakbekwaamheid van de commissaris
wilde de burgemeester niet oordelen, wel over
het karakter van de man.
Ik meen, zo liet hij de commissaris van de
koningin weten dat er streng toezicht noodig is
opdat hij zijn ambt niet misbruikt om zich van
lastige schuldeischers te ontslaan (die hij er
verscheidene moet hebben). Bewijzen, in den zin
der wet, heb ik evenwel hieromtrent nog niet.
Gesteld evenwel mijne meening was juist, dan
zou wellicht juist eene verhooging zijner wedde
kunnen leiden tot een onafhankelijker positie en
daarmede tot vermindering van den drang om
zich aan de vermeende fouten over te geven.
Een salarisverhoging zat er echter voorlopig
niet in. Nog twee jaar later, in 1899, merkte de
burgemeester over Holsheimer op: Zijn geld
gebrek is algemeen bekend, wat zijn prestige
niet verhoogt.36
Pas in 1906 besloot de raad tot een verhoging
van het salaris van de commissaris met 200,-.
Lang zou Holsheimer er overigens niet van
genieten, want in 1909 overleed hij.371
Onmiddellijk na zijn overlijden stelde de raad
voor om het salaris van de nieuw te benoemen
commissaris terug te brengen naar 1.200,-.
Een bedrag van 1.400,- werd door de meeste
raadsleden te hoog gevonden voor het weinige
Afh. 2. Optocht in Goes bij het kroningsfeest
in 1898, schilderij van A. Heijner. (Collectie
Historisch Museum De Bevelanden.)
3