Op de agenda voor de ledenvergadering van 24
januari 1933 stond: bespreking toetreding ZLM.
De gevolgen van de internationale crisis deden
zich al goed voelen, door de vele maatregelen
van overheidswege ook in de landbouw, dus nu
was de tijd er rijp voor om aansluiting te zoeken.
Dat was de mening van het bestuur. Ir. J.D. Dorst,
algemeen secretaris van de ZLM, sprak de verga
dering toe. Het leidde tot het oplaaien van felle
tegenstellingen, zodanig dat het bestuur het niet
aandurfde om tot een stemming te komen. Voor
voorzitter M. Bom was de commotie tijdens
de vergadering aanleiding om zijn functie ter
beschikking te stellen. Er was op dat moment in
Kapelle wel al een afdeling van de ZLM. Iedere
landbouwer kon daar op persoonlijke titel lid
van worden.
Door de toenemende regelgeving deed de crisis
van de jaren dertig zich ook in de landbouw
al geducht voelen, maar het outside the box
denken, zoals we dat tegenwoordig zo mooi
noemen, wilde er bij het merendeel van de
leden niet in. Aan de ZLM moest per lid van de
vereniging contributie betaald worden en daar
naast ook nog aan de kring Oost-Zuid-Beveland.
Dat was toch wel een struikelblok. Dan maar
liever aan de zijlijn blijven staan.
De crisisjaren dertig en de Tweede
Wereldoorlog
Het was de beurskrach op Wall Street (New
York) in oktober 1929 die een wereldwijde eco
nomische neergang teweeg bracht. Pas tegen
het eind van de jaren dertig was er weer sprake
van structurele verbetering. Het waren vooral
de arbeiders die het zwaarst werden getroffen.
Enorme werkloosheid, gekoppeld aan te geringe
sociale voorzieningen, veroorzaakte jarenlange
bittere armoede. Maar ook voor ondernemers
waren de omstandigheden zwaar, vaak na
kortere of langere tijd te zwaar om het bedrijf
overeind te houden. Faillissementen waren aan
de orde van de dag.
De agrarische sector, als zijnde van primair
belang voor de voorziening van voedsel voor
de bevolking, moest wel door de overheid in
bescherming worden genomen. Maar ook hier
was de situatie voor de individuele ondernemer
verre van eenvoudig.
Ook de leden van VIOS deelden in de malaise.
De in beeldende taal opgestelde jaarverslagen
van de secretaris D. Ganseman over de jaren
1933-1940 zijn bewaard gebleven. Hij was in
staat om de gevolgen van de crisis voor de land
en tuinbouwers te schetsen tegen een bredere
achtergrond. Uit het verslag over 1933 citeren
we: Onze herinnering over 1933 kan wat betreft
het economische leven niet opwekkend zijn:
nood in den landbouw, depressie in ons geheele
bedrijfsleven. Het was een jaar van financieele
moeilijkheden en van voortschrijdende malaise
op ieder gebied; van economische zorgen in het
bedrijf, in het gezin en in den Staat. Economisch
ligt over de geheele wereld nog de crisis, die
de welvaartsthermometer nog omlaag houdt.
De tariefmuren staan nog altijd even hecht
gefundeerd als voorheen en inplaats van deze
te slechten, heeft men er zoo mogelijk nog een
steentje opgelegd of geheel nieuwe opgericht.
Onze afzetgebieden zijn door het streven der
verschillende landen naar zelfgenoegzaamheid
meer en meer ingekrompen, de geesel der werk
loosheid is nog even striemend, de koopkracht is
verminderd en zoo is in het afgeloopen jaar de
uitwerking van de crisis nog ernstiger geworden.
Waar het einde van de crisis nog niet is te zien,
daar ziet bij het opmaken van het kasboek, de
balans 1933 er niet rooskleurig uit.
Gedurende de op de crisisjaren aansluitende
periode van de Tweede Wereldoorlog werden
de omstandigheden nog steeds moeilijker. Vanaf
1939 was er sprake van toewijzing van kunst
mest. De beschikbaar gestelde hoeveelheden
werden van jaar op jaar krapper. Alles was aan
strenge regels geboden, zo mochten vergade
ringen alleen belegd worden na schriftelijke
toestemming van de overheid. Een enkele keer
werd door de secretaris verzuimd om tijdig een
vergunning aan te vragen. De vastgestelde ver
gadering moest dan noodgedwongen uitgesteld
worden.
Blijkbaar ging de secretaris bij het op schrift
stellen van de notulen behoedzaam te werk.
Slechts eenmaal lezen we in de notulen van
de ledenvergaderingen een opmerking die
betrekking heeft op de gevolgen van oorlog
en bezetting. De ledenvergadering van 23
februari 1943 werd door de voorzitter als volgt
geopend: Ik spreek de hoop uit dat 1943 een
goed jaar mag zijn, wij leven evenwel nog steeds
in donkere tijden en wanneer wij rondom ons
zien hoe jonge mannen worden opgeroepen en
weggevoerd, dan kunnen wij terecht spreken
over donkere tijden.
41