Afb. 7. Nadat Jan zijn broer Isaac (foto), de
latere minister van Koloniën, in 1859 opgehaald
had, bleef deze definitief in Nederland. Jan
was zeer bekend met allerlei zaken in en rond
Goes en zijn broer plukte daar de vruchten van.
(Collectie Haags Gemeentearchief.)
10
Afb. 8. De terugreis van Jan en Isaac met zijn
gezin via Parijs kreeg bij terugkeer in Goes een
behoorlijke domper door het treurige nieuws
dat hun jongste broer Jacques Fransen van
de Putte (1833-1859) (foto) onderweg vanuit
Indië naar Nederland, was overleden. (Uit: I.D.
Fransen van de Putte (1822 -1902) Het leven
van een selfmade politicus door Paul Consten.)
11
Jan was dus regelmatig op zoek naar uitdagin
gen om de sleur in Goes te doorbreken. Het
kostte hem dan ook geen moeite om Isaac en
zijn gezin, die definitief terugkeerden na een
tienjarig verblijf op Java, vijf maanden na het
vertrek van André, in Marseille op te halen.
Zo had hij weer een reden om op de trein te
springen richting Zuid-Frankrijk. Op de terug
weg vierde hij samen met zijn broer en diens
gezin in Parijs quatorze juillet. De vermakelijke
terugreis via de Franse hoofdstad kreeg bij
terugkeer in Goes echter een behoorlijke
domper door het treurige nieuws dat de
jongste broer Jacques (1833-1859) was over
leden, onderweg vanuit Indië naar Nederland.
In zijn geboorteplaats had hij willen herstellen
van een ziekelijke periode op Java, maar het
was al te laat. Letterlijk en figuurlijk in het
zicht van de haven had zijn lichaam het opge
geven. Jan haalde zijn stoffelijk overschot op
en regelde met Isaac de begrafenis in Goes.
Jacques, die veertien jaar jonger was dan Jan,
was altijd een zorgenkindje geweest voor
Jan en Isaac, die min of meer samen als een
ouder naar hem omkeken. Vader Jan bouwde
in dit opzicht op zijn oudsten en hij bedankte
hen voor de zorg aan de jongere broer
besteed. Nadat Jacques in 1855 naar Indië
was vertrokken om in dienst te treden van
het gouvernement, bleek hij grote schulden
achtergelaten te hebben. Het ging om een
bedrag van ruim 7.000,-, een grote som
geld in die tijd, die hij onder andere aan wijn,
tabak en kleren uitgegeven had. Wat de twee
oudste broers Jan en Isaac vooral ergerde,
was zijn lichtzinnigheid met betrekking tot
de verschuldigde bedragen. De oudste broer
vroeg zich dan ook af of hij nog zaken ver
zweeg. Een terechte vraag, want toen Jacques
al op Java was, bleek dat hij in patria aan
een schuldeiser toezeggingen had gedaan.
Volgens de crediteur, die nog 1.700,- tegoed
had, had Jacques hem verzekerd dat Jan voor
dat bedrag borg stond. Jan wist echter van
niets. Ondanks deze verwikkelingen namen de
broers hun verantwoordelijkheid en droegen
ze de Benjamin van de familie, onderweg naar
de Oost, zo'n beetje aan elkaar over. Jan gaf
middels een karakterschets aan wat Isaac bij
aankomst van de jongste kon verwachten.
Jacques was volgens Jan goed aan te sturen,
vlug en in het bezit zijn van veel schoolge
leerdheid, maar het ontbrak hem aan prak
tisch verstand. Hij zou ook het idee hebben de
hele wereld naar zijn hand te kunnen zetten.
Hij had wel een goed hart, maar dat zijn onver
antwoord geld lenen oneerlijk was, had de jonge
controleur van het Binnenlands Bestuur nog niet
tot zich laten doordringen. Hoewel de broers de
plaatsing van Jacques in Palembang op Sumatra,
gezien de afstand van Isaacs suikeronderneming
Pandji op Java, niet heel gelukkig vonden, zagen
ze er wel de voordelen van in. Jacques' eerste
standplaats is een heele afgelegene doch stem ik
met u in dat het welligt een radicaal middel kan
zijn om hem tot staan te brengen. Jacques was
inmiddels begonnen met het afbetalen van zijn
schulden. Jan zag dit als een begin van sleutel der
finantiën maar ook der moraliteit van zijn jongste
broer. Aan vader waren deze schulden wijselijk
verzwegen. Jan had niets gezegd omdat hij het
karakter van zijn vader kende en voor het uiterste
bevreesd was. Hij wist ook dat Jacques' voorge
nomen engagement met Lucie Ihle dan in groot
gevaar zou zijn geweest. Vader Ihle was namelijk
helemaal niet overtuigd of goedkeuring aan dit
huwelijk wijs was. Onder andere was hij zeer
ontstemd over de schulden van Jacques, die
hem uiteindelijk ter ore waren gekomen. Broer
Jan ging geregeld bij de oude heer Ihle langs in
Amsterdam om met succes een goed woordje
te doen.
Jacques bleek eenmaal in Indië behoorlijk mee
te vallen. Isaac vond hem pienter en een harde
werker. Met deze eigenschappen had je bij Isaac
een streepje voor. Maar van zijn mentaliteit,
levenswijze en taalgebruik bleef hij weinig
begrijpen en ze waren bepaald niet de zijne,
daarvoor was Isaac te beheerst. Jacques ver
anderde zijn houding dan wel, maar bleef ook
grof en een losbol. Vader Jan kreeg echter hoop
op verbetering toen zijn jongste zoon in 1856,
voordat hij bij Isaac in dienst trad als adminis
trateur, controleur tweede klasse in Bondowoso
in de residentie Bezoeki werd. Hij was nu wel
dichtbij Pandji gestationeerd en zo was Isaac in
de buurt om een oogje in het zeil te houden.
Vader meende ook dat hij in die periode rustiger
geworden was, wat hij dacht te kunnen
afleiden uit de inrichting van zijn tuin rond de
controleurswoning. Zijn omgeving naar genoegen
en de omtrek zijner woning aangelegd naar de
wijze van Vredenhoef [het landgoed van vader
Jan bij Goes]; dat doet mij aannemen dat de
opgewondenheid gezakt en de verbeelding
gedaald is. Hij zag de aanleg van de tuin blijkbaar
als een aanpassing aan een vorm van (vaderlijke)
autoriteit, die tot dan toe ontbroken had. Hij had
nu alle hoop dat Jacques eindelijk een degelijk
mensch zou worden, dat zou gaan beseffen dat
hij nog weinig wist en dat er nog veel voor hem
te leren viel. Zijn hoop bleek niet tevergeefs,
maar toch ook nog iets te hooggespannen. Als
administrateur op Isaacs tabaksonderneming
Tamanan twee jaar later was hij stabieler
geworden, maar wel nog regelmatig dronken.
Isaac vond hem ook toen nog een beest zonder
moraliteit, zo omschreef Jacques de vrouw van
een assistent-resident als een lekker ding.
In de garancine
Nadat Jan zijn broer Isaac in 1859 opgehaald
had, bleef deze definitief in Nederland. Jan was
zeer bekend met allerlei zaken in en rond Goes
en zijn broer plukte daar de vruchten van. Een
week na aankomst ondersteunde Jan hem bij
zijn kandidatuur voor het Kamerlidmaatschap
voor het district Goes. En hij kreeg meteen de
vraag van Isaac om commercieel interessante
belangen na te gaan. Zo vroeg hij aan Jan om te
gaan kijken naar Zeeuws land ter waarde van
100.000,- tot 140.000,-. Ruim een maand later
schreef Jan: ik blijf u op land attendeeren. Zoals
bij Hoedekenskerke, waar Isaac een hofstede
kocht waarover hij in 1878 zei er nog veel plezier
van te hebben. Hij was ervan overtuigd dat hypo
theken de beste belegging waren, als land voor
een goede prijs verkregen kon worden. Plannen
genoeg. In november 1861 bezat Isaac inmiddels
land op Zuid-Beveland ter waarde van 25.000,-.
In totaal had hij op dat moment op papier de
beschikking over meer dan een miljoen gulden
en had hij dus geld genoeg om te investeren.