12 13 In 1860 kochten Jan en Isaac de fabriek Mercurius in Goes op en lieten die verbouwen tot een fabriek waar 'garancine' werd gemaakt. Met name de Zeeuwse en Zuid-Hollandse zee kleigebieden namen al eeuwen in de meekrap teelt een internationaal belangrijke positie in. De wortel van de meekrapplant bevatte de ingredi- enten die nodig waren om de kledingfabrikanten van de broodnodige rode kleurstof te voorzien. Begin negentiende eeuw was de vraag zelfs zo groot dat het lonend was om te investeren in de uitbreiding van de productie. Franse apothekers ontwikkelden met behulp van zwavelzuur garan cine, een vele malen geconcentreerder product dan het oorspronkelijke meekrappoeder. De kleurkracht van 35 kilo van het nieuwe chemi sche product kwam overeen met die van 100 kilo meekrap. Voor de kapitaalkrachtige elite werd het in die jaren een gangbare belegging. Jan was overigens al bekend op het terrein van de mee krapteelt. Hij was tussen 1855 en 1857 admi nistrateur en secretaris van de Maatschappij van verbeterde meekrapbereiding in Zeeland geweest. Hij had vader Jan in beide functies opgevolgd en het zal hem toen niet ontgaan zijn dat de garancineurs goede zaken deden. De stap in de fabricage van garancine was dus enigszins vertrouwd. Het begin van het avontuur van de twee broers was echter moeizaam. Afb. 9. Broer André (foto) trok ook naar Nederlands-Indië waar hij aan de slag ging als administrateur op een suikeronderneming. Toen Isaac terugkeerde naar Nederland nam André de suikerfabriek Pandji van hem over. (Privécollectie Cees Maris.) De productie van de fabriek viel tegen, want technische mankementen konden niet snel opgelost worden, waardoor ze in hun ogen in mei 1861 slechts het ridicule aantal van vijf vaten per week haalden. Twee maanden later leek Isaac al spijt te hebben van het garancine-avontuur. Hij speelde met de gedachte om de zaak weer te verkopen, maar omdat dat verlies zou opleveren, zagen Isaac en Jan daar meteen weer vanaf. Ondanks de productieproblemen en de over weging om uit de garancine te stappen, leek het vertrouwen van de twee broers om er goed geld in te kunnen maken met deze moeizame start toch niet te verdwijnen. Ze speelden zelfs met de gedachte om de fabriek De Stad Goes van hun concurrent over te nemen. De arts en eigenaar, C.A. van Renterghem, was in de problemen gekomen door het in de jaren vijftig strikte milieubeleid in Goes. Het zwavelzuur werd door de fabrieken geloosd in het riool dat uitkwam in de stadsgracht. Het water ging door het zuur gisten en produceerde een enorme rotte eieren- lucht. Nergens werd hiertegen echt actie onder nomen, uitgezonderd in Goes. In 1858 werd Van Renterghem zijn vergunning ontnomen en in 1861 was hij dan ook nagenoeg failliet. Blijkbaar hadden Jan en Isaac minder problemen om een vergunning te krijgen of te behouden. De arts probeerde het vege lijf te redden door de Van de Puttes om een lening van 10.000,- te vragen. Mogelijk had Van Renterghem de hoop dat Isaac coulant zou zijn en hem uit de brand zou helpen als wederdienst voor de openlijke steun aan de kandidatuur voor de verkiezingen in augustus 1859. De arts was één van de vier mannen die de kiezers had opgeroepen om op Isaac te stemmen. Broer Jan wilde Van Renterghem wel helpen door de fabriek over te nemen en de arts vervolgens directeur te maken of het bedrijf aan hem te verhuren. Isaac liet zich daarentegen na enig wikken en wegen niet vermurwen en vond Van Renterghem een zwakke ondernemer die te weinig van zijn bedrijf maakte. Hij vroeg zich hardop af waarom hij risico zou nemen om zo'n zwakke man te helpen en daarnaast een con current in het zadel te houden. Hij ging met zijn broer overleggen voor welke prijs ze de nieuwe fabriek konden overnemen, want hij verwachtte betere tijden en wilde het risico wel nemen. In 1862 zag Van de Putte vreemd genoeg in de garancinefabricage, ondanks de slechte resultaten tot dan toe, zowaar nog een grote toekomst. Het leek hem zelfs wel wat voor broer André, als deze door fysieke omstandigheden naar Nederland moest terugkeren, om garan- cineur op een van hun fabrieken te worden. Door de lage prijs kon hij de koop dan ook niet weerstaan. Het gevoel voor zaken liet hem hier echter in de steek. De broers bleken, ondanks hun reserves, toch nog te enthousiast over de vooruitzichten, want een paar jaar later ging het met de ondernemingen nog steeds niet goed en Isaac was ze toen daarom liever kwijt dan rijk. Uiteindelijk beëindigden ze, in Goes bekend als Fransen van de Putte en co, pas anderhalf decennium later hun garancine-avontuur toen ze in 1877 de poorten van hun fabrieken sloten. Prijsdalingen hadden het product de das omgedaan. Isaac behield wel nog vertrouwen in de meekraphandel, maar ook dat was een misrekening. In 1879 moest hij verlies op de meekrap goed maken door op het juiste ogenblik 50.000,- aan Russische aandelen te verkopen. Naast een energiek leven in zaken was Jan ook een lokaal politicus. Op 16 september 1865 werd hij verkozen tot wethouder in Goes. Na het over lijden van G.H. Kakebeeke in de jaren tachtig nam hij de portefeuille 'Openbare Werken' van hem over. Intussen ging het niet goed met de gezond heid van Fanne en op 22 maart 1885 overleed ze. Zij werd als eerste begraven in wat later het familiegraf van Jan en Fanne op de begraafplaats aan het Geldeloozepad in Goes werd. Hij bleef in het grote huis aan de Wijngaardstraat wonen met drie dienstbodes en de dochters Koos en Fanny, die voor hem zorgden. Zijn gezondheid ging daarna snel achteruit. Hij kreeg last van zijn benen. Begin 1886 ging het zelfs zo slecht dat hij niet meer in staat was om wandelingen te maken en verscheen hij noodgedwongen niet meer zo vaak in het openbaar. Een jaar later was het nog erger geworden. Hij was verlamd waardoor hij niet meer kon werken, maar hij bleef naar omstandigheden redelijk opgewekt en ontving nog regelmatig bezoek. Jan had reden genoeg om vrolijk te blijven, want hij kon terugkijken op een geslaagd leven, al was dat beperkt gebleven tot Goes. In 1887 hoorde hij bij de 62 hoogstaan geslagenen in de provincie Zeeland. De jaren gingen echter tellen, het einde was niet meer af te wenden. Op 11 februari 1889 werd hij bijgezet in de grafkelder bij zijn vrouw. De burgemeester Afb. 10. Jan bleef tot zijn dood in het grote huis aan de Wijngaardstraat wonen met drie dienst bodes en de dochters Koos en Fanny, die voor hem zorgden. (Foto: C. van den Wijngaard.) van Goes, Cornelis de Witt Hamer, en de heer J.L. van der Pauwert namens de vrijmetselaars loge De Opgaande Ster, herdachten hem op het kerkhof. Op de dag van de begrafenis liet hij nog een laatste keer zijn sociale bewogenheid zien. Geheel in zijn geest werd een extra bedeling van levensmiddelen geschonken aan de armen van elk godsdienstige gezindte. Ook kwam uit zijn nalatenschap een uitkering van 364,- per jaar ten behoeve van zijn dienstbode Josina (Siene) van Loo. De lokale politicus en coryfee Jan heeft Goes nooit verlaten en ligt begraven in zijn geboorteplaats. De oude heer en Isaac, van wie met name de laatste nationaal furore gemaakt had, liggen in elkaars nabijheid op het kerkhof Oud Eik en Duinen in Den Haag. Noten: 1. De informatie voor dit verhaal komt uit de Goessche Courant. De directe nazaat van Jan Fransen van de Putte, Dignus Fransen van de Putte, heeft veel wetens waardigheden verzameld over vader en zoon Jan waar in dit stuk dankbaar gebruik van is gemaakt. Veel meer over het leven van zoon Isaac is te lezen in I.D. Fansen van de Putte (1822-1902) Het leven van een selfmade politicus door Paul Consten, Uitgeverij Van Tilt, 2020. (Een recensie van dit boek, door Cock van den Wijngaard, is te vinden in de Spuije, aflevering 110, zomer 2020, red.) 2. Een slik is een buitendijks onbegroeid land dat bij elke vloed overstroomt. Wanneer een slik als een eiland helemaal door water omgeven is heet het een plaat. Schorren vind je aan de randen van de Schelde. Ze liggen buitendijks en zijn door opslibbing hoger komen te liggen dan slikken.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2021 | | pagina 8