2)
Eerste generatie. Omtrent den oorsprong van het geslacht Keldermans, voor zo
ver het door zijn bouwmeesters de geschiedenis binnengetreden is, neemt men
aan, dat een tere Jan van Mansdale daarvan de stamvader is.
Het "steenbickeleerenambacht" te Brussel, het gilde van steenhouwers en met
selaars, steenhouwers en leidekkers, had in het midden der 14e eeuw zijn be
zittingen "te Keldermans", hetgeen vermoedelijk zeggen wil, dat deze bij de
bewoners van "het Kelderken" bewaard werden.
In 1365 werd een zekere Jan van Mansdale als "gheselle van den ambachte" in
geschreven, terwijl hij dertig jaar later opnieuw vermeld wordt en wel als
"gheswoerne" van dit voornoemd gilde,
later wordt een Jan van Mansdale in 't Kelderken genoemd (1406), terwijl een
Jan Kelderken, steenmetser, in 't feelfde jaar cijns betaalt op zijn huis "in
't Kelderken", aan de Schildknaapstraat te Brussel.
Jan I was' dus beeldhouwerHij hakte de consoles voor de balken van de vier
schaar in het schepenhuis te Mechelen, die nog bëstaan. Hij was gehuwd met,
Catharina Pippens en overleed omstreeks 1424.
Tweede generatie.
Jan II, zijn zoon, was met Catharina de Roma gehuwd. Hij werd in 1399 "tot den
ambachte" te Brussel toegelaten. Fa verscheidene jaren zien vrij hem als "mees
ter van den wercke" aan de St.Gommaruskerk te lier optreden, welke functie
hij tot zijnen dood bekleedde. Voor een goed begrip van den gang van zaken in
het bouwwezen in de 14e en 15e eeuw, ja, van een monument als de toren, is
het dienstig te weten, dat werkmeester (meester van den wercke" zijn, betee-
kende de leiding van een bouwwerk hebben.
Hij was de architect, die te zorgen had, dat men op de bouwloods op tijd over
de noodige "berderen" of mallen voor het steenwerk beschikte. Hij ontwierp dus
eigenhandig al het steenhouwwerk aan de hand van het ontwerp of "patroen",
dat tevoren van het geheele bouwwerk gemaakt was.
Het maken van het patroon werd apart gehonoreerd, maar het was niet steeds
de uitvoerende bouwmeester, die het ontwerp gemaakt had. Bij den zeer langen
duur van de groote bouwwerken kon het zeer goed zijn, dat men steeds naar het
plan van den voorganger bleef werken.
Het geteekend "beworp" moest daartoe door de kerkmeesters of de bouwmeesters
zuinig bewaard worden. Zoo zijn de oorspronkelijke ontwerpteekeningen, op hout
gespannen, soms ook geschilderd en ingelijst, van de gevels van het Gentsche
stadhuis en van de Groote Raad van Mechelen - beide van Rombout Keldermans -
en de geschilderde aanzichten der kerken te Haarlem, Alkmaar, leiden en Zalt-
bommel bewaard gebleven.
Een dergelijk "patroon" was niet op schaal geteekend en kan daarom met onze
bestekteekeningen niet vergeleken worden. Men kon er niet van meten, vooral
niet, omdat in de latere Middeleeuwen de teekenihgen in een soort perspec
tief opgezet werden.
Niettemin had de kunstzinnige "meester van den wercke" er genoeg aan om de
intentie van den ontwerper te begrijpen en de berderen wagenschot (zeer recht-
dradig, het uitgezochtste eikenhout), later van "pampier" te snijden.
Hier ving zijn eigen scheppend werk aan en in feite was hij èen niet geringer
kunstenaar als de ontwerper van het totale plan.
Men neemt aan, dat Jan II Keldermans ook zelf patronen voor de St.Gommarus
kerk, in aansluiting aan den bestaanden toren, vervaardigde. In dat geval
was hij dus niet alleen beeldhouwer, doch volledig architect. Dit laatste kon
men niet zonder het eerste zijn: om te ontwerpen was een grondige kennis niet
alleen der gotische ornamentiek, profielen, vormleer, doch tevens van natuur-
steenen en de bewerkingsmethoden een absoluut vereischte.