3)
Jan II was ook stadsmetselaar van Lier. Hij ontving uit dien hoofde van de
stad geld voor "cledinghe" en werd regelmatig tot zijnen dood toe voor werk
zaamheden in dienst der stad betaald. De rekeningen geven den indruk, alsof
de stadsmetser zelf mede metselt. Men dient dit echter zoo op te vatten, dat
de "stadsmetser" zorgdragen moest, dat het werk naar behooren tot stand kwam,
daarbij al of niet medewerkend en de noodige knapen en een "apelleerder" of
opzichter in dienst nemens: een soort werken "in eigen beheer" voor rekening
van de stad.
Derde generatie.
De Keldermansen hadden reeds zulk een bekendheid verworven, dat zij naar Zee
land en Holland ontboden werden. Hier is dan het tijdstip, v/aar Zierikzee en
het geslacht der Keldermansen elkaar ontmoeten
Andries I (plm. 1400-plm.1481gehuwd met Elisabeth de Smet, had een zeer
werkzaam leven. Als eerste belangrijke werk moet de Monstertoren te Zierikzee
genoemd worden. Andries volgde hier de voorliefde in de Noordelijke Nederlan
den voor de enkele hooge westtoren. (Domtoren Utrecht, Oude- en Nieuwe kerk
te Delft en Dordrecht; St.Jan te Maastricht).
Waarschijnlijk ontwierp Andries terzelfder tijd de St.Romboutstoren van Meche-
len, die geheel van hetzelfde type is. Andries hakte met zijn zoon de 21 ta
bernakels voor het Middelburgsche stadhuis, van welk gebouw hij vermoedelijk
de ontwerper is geweest. Tevoren had men meester Gilles uit Brussel ontboden
om te adviseeren, hoe men een stadhuis bouwen zou. Daardoor is een zekere
verwantschap met het Brusselsche stadhuis er wellicht een gevolg van,
Sinds 1470 was hij "der stad meester van Mechelen der metselrijen"terwijl hij
ook van het Hof te Brussel werkmeester was. Voor de kerk te Bergen op Zoom
en een kerk te Mechelen, in welke steden hij gewoond moet hebben, maakte hij
tesamen met Anthonis I zijn rijk bewerkte oxalen, waarvan helaas niets is over
gebleven.
De St.L.Monstertoren, die vooral na 1945 restauratie noodig had, werd in
1454 "gefondert" (gefundeerd). Haakma Wagenaar schrijft in zijn artikel in het
Bulletin v.d. Kon.Nederl. Oudheidkundigen Bond van Mei 1971, dat men ongeveer
20 jaar aan de fundeeringen moet hebben gewerkt, aangezien het ornament aan
den voet van den toren ornamenten van na 1470 vertoont.
De bodem van de bouwput lag waarschijnlijk ongeveer 7 meter beneden het maai
veld (het is tot op heden nog niet gelukt den aanleg der fundeering vast te
stellen) en wanneer men bedenkt, dat de muren in de fundeering nog zwaarder
zijn dan daarboven, dan wordt het waarschijnlijk, dat de bouwput in gedeelten
bijv. in 4 quadranten gegraven werd, om het metershooge grondwater de baas
te blijven.
(De pompen, als die er in dien tijd geweest waren, zullen stellig dag en nacht
door mankracht bediend geweest zijn!). Men krijgt dan enorm respect voor de
technische prestatie, temeer, waar de toren in den loop der eeuwen totaal
niet verzakt is - althans in verticalen zin. Slechts in horizontalen zin is
de oostelijke muur door een groote scheur verschoven- (hierover later).
Een denkbeeld van de ambitieuze onderneming verkrijgt men door vergelijking
van de afmetingen van den St. Lievens Monstertoren (24.50 x 24,50 m2) met
die van den Domtoren te Utrecht (19.50 x 19.50 m2)! Ongetwijfeld heeft Andries
Keldermans het plan "het beworp" van den toren in eersten aanleg gemaakt en
heeft hij de totale visie van een immensen toren met 4x3 steunbeeren gehad,
die aan den voet een oppervlakte van 3 x 3j50 m2 hadden - zoo groot als me
nige kamer in onze dagen, en die tot den eersten omloop op plm. '50 M. hoogte
oprijzen zouden.
Eenmaal boven den grond schijnt het werk gestadig gevorderd te zijn, althans
zonder bouwpauzen of wijzigingen in de plannen, zooals Haakma Wagenaar schreef.
In 1535 werden "nog een paar werklieden" aangenomen, opdat na stopzetting
van den bouw "ook de klokken boven zouden komen. (P.D.de Vos, De St,Lievens
Monstertoren te Zierikzee)"
Matthijs I werkte als beeldhouwer o.a, te Leuven.