8)
Uit het werk van P.J.Brand, "De Geschiedenis van Hulst" (Hulst, 1972) bladz.
12, blijkt - met een verwijzing naar het werk van dr Leo Delfos "Het Avontuur
van de Liebaards", (Tielt, 1952) dat hier inderdaad sprake is van een lid
van het Vlaamsch-Zeeuwsche geslacht Van (der) Maelstede, dat gegoed was te
Cuerne (tegenwoordig Kuurne geschreve~n~) te Hulst, ente Kapelle-Bieze-
linge (op Zuid-Beveland)!
We naderen nu de omgeving van Goes en, om nu
iets meer over het geslacht Van Maelstede te weten te komen, hebben vrij ons
het zeer recente werk van dr C.Dekker dr JG.Kruisheer aangeschaft, "Het
Victorinnenklooster Jeruzalem, te Biezelinge, 1246-begin 17e eeuw" (Odijk/
Maarssen, 1973)met een uitvoerige geslachtslijst van het geslacht Van de
Maelstede, waaruit blijkt: dat de geslachten Van de Maelstede en Van Kruinin-
gen ("oudtijds Van Cruninghe gespeld) nauw aan elkander verwant zijn!
Maar er wordt méér licht op "die van ter Goes" geworpen door een bijdrage van
dr Henri Obreen in het maandblad "De Nederlandsche Leeuw XLVe jg.no. 9, sep
tember 1927, getiteld "Het geslacht van Borselen."
Uit deze studie van (wijlen) dr Henri Obreen, iuncto een artikel van den heer
L.J.Abelman(n) in het Zeeuws Tijdschrift, 21e jg. no. 1, 1971, over "Het slot
Oostende, een vergeten hoofdstuk uit de Goese geschiedenis", blijkt, dat om
streeks 1302 Goes nog geen bevolkt oord was, "het ontstaan van Goes was
één huis" een Slot (of wil men liever: een Heerenhof) van de Heeren Van
Borselen. Bij en rondom dat Slot woonden natuurlijk, althans omstreeks 1302,
de hoorigen en knechten, (lijfeigenen), die in geval van oorlog met hun Heer
ten strijde- trokken. - Met "die van ter Goes" moeten dus in ieder geval le
den van het geslacht Van Borselen, Heeren van Goes, verstaan worden, die te
Kortrijk aan Vlaamsche zijde meevochten.
Maar er waren nog verscheidene andere Zeeuwsche edelen en edelknapen, die in
die jaren de zijde van Vlaanderen hebben gekozen; zooals: FlorensRaesen
Wolfert II, van Borselen, Hendrik Buffel; Henric en Wol-
fert van Zoutelande; Hiklaes van Cats, J an M u 1 a r d
en hunne edelknapen. (zie: J.Colens, a.w., p. 151-153)
Van dezen zegt dr J.F.Verbruggen, a.w. blz. 232, onder meer het volgende:
"We zijn van mening dat deze edelen niet (te Kortrijk) meegestreden hebben. De
Gentsche Minderbroeder zegt in zijn "Annales Gandenses" inderdaad, dat een
deel der Zeeuwen niet heeft deelgenomen aan de expeditie, ("multi ipsorum,
non omnes."
Daarbij moet nog gevoegd worden, dat al deze edelen, - Renesse met zijn gevolg
uitgezonderd -, vermeld worden in verband met de uitgaven om het Zwin
te bewaken."
Een deel der Zeeuwen, niet allemaal, maar dan toch "multi
ipsorum", velen van hen! En onder die velen kan werkelijk niet alleen
Jan van Renesse verstaan worden, want deze commandeerde een geheel corps
Zeeuwse reserve, waarmede hij op een kritiek oogenblik in de krijgsverrichtin
gen ingreep en zoo de kansen van het Vlaamsche heir ten goede deed keeren.
Toen dit vernam Mijn Heer Jan van Renesse,
toen trok hij over tot der perse, tot den aanval)
Van achteren welvende mit siener scharen."
(Spiegel Historiael IV, 29)
De machtige Wolfaert (i) van Borselen, - de eenige "staatsman van allure in
het Noorden" wel eens genoemd, maar eerzuchtig en niet zeer betrouwbaar, -
was in 1299 door opstandige burgers te Delft "gelyncht", en daarom was er
voor zijn zoon, Wolfaert II van Borselen, Heer van Veere en Sandenburch, geen
reden om niet onder de leiding van Jan van Renesse aan Vlaamsche zijde mee te
willen strijden; want het was wijlen zijn vader geweest, (de oude Wolfaert i),
door wiens geïntrigeer destijds Jan van Renesse uit Zeeland had moeten vluch
ten naar het land van Hulst in Vlaanderen.
Van twee bastaard-broeders van Y/olfaert I van Borselen, te weten: Raes van
Borselen en Jan Mulard, is het bekend, dat ook zij aan Vlaamsche zijde meestre
den, zij het wellicht bij de bewaking van het Zwin.