-8- 's Zondags daarvóór moest de lijst met namen en leef tijden van de kinderen worden aangeplakt, zodat ieder een van tevoren kon uitzoeken. Bestede kinderen kregen kost en inwoning en een klein bedrag aan geld, wat natuurlijk aan de diakonie moest worden afgedragen, zolang zij onder de armenzorg vielen. Konden zij eenmaal voor zichzelf zorgen en de diako nie "bedanken", dan kregen ze een uitzet ter waarde van twee ponden Vlaams. Ze moesten dan wel eerst belijdenis doen in de kerk en waren meestal 22 jaar oud. Op de middag van de uitbesteding van de kinderen werd ook het bezorgen van turf aan de armen aanbesteed. Elk jaar werd een bakker aangesteld die brood moest bakken voor de armen. Hij werd gekontroleerd door een deskundig diaken die wist hoeveel broden uit een zak meel konden worden gebakken. Het brood moest een dag oud zijn eer het werd uitge deeld. Waren deze "broeders-diakenen" nu strenge hard vochtige mensen, die de armen konden straffen als zij niet aan de voorschriften voldeden? Toch niet, de kerkeraadsleden zorgden op hón manier voor hen die gebrek hadden. Alles wat zij uitdeelden was verkregen uit koliekten en opbrengsten van landerijen. Ze moesten dus zo zuinig mogelijk met het geld omgaan. Al het werk dat zij deden was liefdewerk. Ze kregen zelfs een boete van 1/8 rijksdaalder als zij niet aanwezig waren op bepaalde vergaderingen, zoals het jaarlijks overdragen van de diakonie-reke- ning of bij het aannemen van de nieuwe lidmaten. Iedere tijd heeft zijn eigen normen. Ook in de achttiende eeuw veranderden soms de nor men, want de loden penningen voor de armenzak wer den reeds vóór 1800 afgeschaft. Maar hoe geschokt een meisje was toen zij het ringe tje, dat ze van haar grootmoeder gekregen had, aan de diaken moest afstaan, blijkt wel uit het feit dat het verhaal nu nog leeft. M. E. Jansen-Glas.

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1975 | | pagina 8