- 6 -
Zierikzee eens een mooie stad was geweest en het centrum van het eiland.
Niet onbelangrijk waren ook de uitgave van enige goed gedocumenteerde
WY,-gidsen en de beschrijving van de monumenten alhier in het Oudheid
kundig Jaarboek van 1921 door mr.dr. J.C. Overvoorde. Daarbij kan een
ieder in de gedrukte Voorlopige Monumentenlijst nazien wat ter plaatse
aan gebouwen of onderdelen da rvan was bewaard gebleven. Deze publica
ties hebben ongetwijfeld ertoe bijgedragen, dat men uit de ban geraakte
van de simpele mondelinge overlevering, die op den duur meestal haar
waarde verliest.
Een belangrijke stap op het pad naar een goed gericht monumentenbeleid
was de vaststelling door de gemeenteraad van de "verordening op de mo
numenten in de gemeente Zierikzee" op 23 mei 1924» Ingevolge deze veror
dening zou B. V/. een monumentenlijst samenstellen en voor het plaatsen
op of het afvoeren van gebouwen of onderdelen daarvan tevoren advies in
winnen bij een commissie, bestaande uit drie leden. De eigenaar van het
monument mocht daaraan niets veranderen en kon voor beslissingen van
het college van B. W. in beroep gaan bij de gemeenteraad. De uitspraak
van de raad was tenslotte bindend. Ingeval de monumentenverordening werd
overtreden, kon worden gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 dagen of
geldboete van ten hoogste 25 gulden.
De raadsnotulen geven o s enig inzicht omtrent de meningen van enige
leden ter zake van deze Monumentenverordening, waarvan het concept was
ingezonden door de Prov. Zeeuwsche Schoonheids- en Archaeologische Com
missie. Een der leden was tegen de verordening, omdat hij de dwingende
maatregel in deze verkeerd vond. Iemand straffen, die zijn huis niet ver
bouwd had volgens een bepaald systeem, dat voor hem wel te kostbaar kon
zijn, was volgens dit raadslid niet gewenst. Nadat de voorzitter erop had
gewezen, dat de lijst onnodige afbraak van oude gebouwen zou voorkomen,
merkte hetzelfde lid op, dat in Goes een dergelijke verordening was ver
worpen, omdat de percelen die op de lijst waren vermeld in waarde daalder
Een ander raadslid maakte van de gelegenheid gebruik om kritiek te geven
op de bouw van vier nieuwe huisjes in het Vrije. Hij pleitte daarbij
voor een verordening voor nieuwbouw in de zin van die voor de monumenten.
Voor ons wat wazig werd hierbij gewezen "op een verbeterde toestand op
het Rembrandtsplein te Amsterdam". De toegevoegde opmerking, dat een
straat 10 m. breed moest zijn en dat het Vrije daaraan niet voldeed,
werd door de voorzitter beantwoord met de mededeling, dat het Vrije
geen straat was.
In 1927 bleek uit enige ingezonden stukken in de Zierikzeesche
Nieuwsbode, dat de nieuwbouw/ in het Vrije nog altijd in de aandacht der
burgerij stond. De heer E. Hamburger schreef in februari van dat jaar
over de bouw van "een aantal landhuizen" aldaar, waarvan hij de archi
tectuur van "twijfelachtige waarde" vond. Ook voor de reeds gebouw/de
lagere school (1922) had hij geen goed woord over. De Ambachtsschool
(1904) werd daarentegen niet genoemd. Volgens, de heer Hamburger diende
het besluit tot bebouwing van het Vrije aan de Kroon ter vernietiging te
worden voorgedragen, als zijnde in strijd met het algemeen belang. De
toegevoegde opmerking, dat de vereniging voor vreemdelingenverkeer zich
hiervoor maar moest inspannen, verzwakt onze waardering voor het inge
zonden stuk in hoge mate. Vellicht meer grond had de opmerking over het
verlies aan uitzicht op het stadscentrum vanaf de Touwbaan, die niet
meer is dan "een triest, naargeestig laantje". Zeker was dat waar.
Het fraaie Slingerbos, dat na afbraak van de wallen omstreeks 1829 zo
smaakvol was aangelegd, had in het begin van de 20e eeuw al veel van
zijn charme door de bebouwing verloren. Daarna was de Touwbaan aan de
beurt
Op de klachten van de heer Hamburger werd door de Prov. Zeeuwsche
Schoonheids- en Archaeologische Commissie gereageerd met een adres aan
deraad waarin werd. aangedrongen op een open bebouwing voor het Vrije.